Nog altijd onder strikt anderhalvemeterprotocol ging afgelopen weekend het Fringe Festival weer van start. Zoals iedere editie dompelt theaterkrant.nl zich weer uitgebreid onder in het programma. Dit keer een schoolwerkstuk over opgroeien in de VS, een transhumanistische dansvoorstelling en een intieme sessie plaatjes draaien.

Opzettelijk miserabel
Op het ITS Festival van 2018 zag ik de voorstelling The Good People van Neal Leemput en Danny de Jong, een intrigerende, pikzwarte thriller over twee oudere homoseksuele mannen die een jonge man in huis nemen en hem vervolgens als toyboy behandelen. Het was een veelbelovende kennismaking met de twee theatermakers, die toen nog aan het Conservatorium van Antwerpen studeerden.

In zijn nieuwe voorstelling I’m In This Picture, waarvoor hij opnieuw met Leemput samenwerkte, gooit De Jong het over een heel andere boeg, namelijk die van de lecture performance. Aan het begin van het stuk legt hij ons uit dat hij op zijn zestiende ooit een werkstuk heeft gemaakt over het verschil tussen een jeugd in Nederland en een jeugd in de Verenigde Staten. Vanwege een samenloop van omstandigheden heeft hij het resultaat echter nooit aan een publiek gepresenteerd, en wil hij dat nu graag alsnog doen.

Dat gaat niet van een leien dakje. De Jong stuntelt zich door het materiaal heen, is vaak zijn tekst kwijt, springt voortdurend van de hak op de tak en maakt een zenuwachtige indruk. Het materiaal dat hij presenteert is bovendien oersaai en banaal, met ongeveer de kwaliteit van onderzoek die je van een gemiddelde middelbare scholier kunt verwachten.

De presentatie is zo miserabel dat je opzet vermoedt, en dat blijkt aan het einde ook te kloppen: De Jong heeft de hele voorstelling zijn zestienjarige zelf gekanaliseerd. Het is een interessant vormexperiment, maar de vraag rijst wel: tot welk nut en welk doel? Als De Jong met zijn imitatie meer recht wil doen aan de geschiedenis en vragen wil stellen bij projectie vanuit het heden op het verleden, of als hij iets over de schoonheid van falen duidelijk wil maken, gaat dat verloren in de lijdensweg waaraan de voorstelling het publiek onderwerpt.

Genderqueerness, technologie en transhumanisme
In het feministische pamflet The Xenofeminist Manifesto: A politics for alienation uit 2018 wordt een opvallend technologisch positivisme gedebiteerd. Hoewel de schrijvers, het internationale collectief Laboria Cuboniks, kritisch zijn over de mechanismes van uitsluiting die digitale platformen nu domineren, zien ze ook de potentie van de voortschrijdende technologie. Vooral op transhumanistisch vlak zien ze mogelijkheden: als de mens immers wordt losgeweekt van biologisch essentialisme gooit dat de deur open voor een afschaffing van traditionele, binaire ideeën over gender. Als een mens diens eigen lichaam naar eigen inzicht kan vormgeven is er geen basis meer om te zeggen dat identiteit door bij de geboorte bepaalde geslachtskenmerken wordt bepaald.

Ik moest weer aan het manifest denken bij het zien van Bodyscan 223, een intrigerende dansvoorstelling van Robin Nimanong. In zijn choreografie en enscenering zoekt Nimanong eveneens de connectie tussen genderqueerness, technologie en transhumanisme. De voorstelling presenteert een hoog-technologische wereld waarin een kunstmatige intelligentie de mens in kaart probeert te brengen op basis van lichamelijke scans, en de soort zo probeert te categoriseren. Ondertussen ontplooien Nimanong en zijn medeperformers Joley Rammon Groeizaam en Jeroen Tiyuen Janssen een danstaal die fluïde beweegt tussen uitersten van mannelijkheid, vrouwelijkheid en alles ertussenin, en in eerder machinale of robotische frasen ook voorbij menselijkheid probeert te denken.

Het is deze danstaal die Bodyscan 223 tot zo’n bijzondere ervaring maakt. Het is een verademing om drie dansers te zien die genderfluïditeit op volstrekt overtuigende wijze tot de kern van een bewegingsidioom hebben gemaakt: scène na scène laten de performers een volstrekt unieke stijl zien.

De interactie met het projectiescherm is wat minder geslaagd. Dat komt vooral door het gebrekkige Engels waarmee de kunstmatige intelligentie communiceert, waardoor de gecreëerde wereld aan geloofwaardigheid inboet. Bovendien gebruikt Nimanong de teksten aan het slot van de voorstelling om de inhoud van zijn voorstelling letterlijk naar het publiek communiceren, waardoor hij een nogal plat, moralistisch einde aan Bodyscan 223 meegeeft.

Dat laat echter onverlet dat Nimanongs voorstelling een waanzinnig boeiende kijk- en luisterervaring biedt, die door de unieke bewegingstaal voelt als een frisse wind in het Nederlandse danslandschap.

Emotionele rijkdom
Het begin van Kibra Silensio bestaat uit stilte. In de Maarten Luther Kerk staat een indrukwekkende stapel speakers opgesteld, met daarvoor een platenspeler en wat LP’s die over de grond liggen verspreid. Je hebt genoeg tijd om het beeld in je op te nemen voordat maker en performer Ritzah Statia komt binnenlopen, met de grootste zorgvuldigheid haar Nike Air Jordans uitdoet en haar Tommy Hilfiger trainingsjack opvouwt, en plaatjes begint te draaien.

Vanwege haar gedetailleerde spel weet Statia bijna ogenblikkelijk een ongelofelijke intimiteit met de toeschouwer op te bouwen. Ernstig en gefocust kijkt ze voor en na ieder muziekfragment het publiek in, alsof ze bij ons checkt: zitten we op dezelfde golflengte? Doet deze muziek jou net zo veel als mij? Het lijkt op een soort calibratieproces, waarbij Statia op zoek is naar de perfecte muziek om met ons te delen. Terwijl de muziek speelt beweegt ze extreem subtiel op de beat mee, of playbackt ze stil een zin of twee mee. Het effect is verpletterend: de performer weet zo exact de kwetsbaarheid te bereiken die het met iemand delen van iets dat je echt mooi vindt met zich meebrengt.

Statia blijft uiteindelijk hangen bij de 90s-clubklassieker ‘Show Me Love’ van Robin S. Dit keer gaat ze echter verder: met gesloten ogen gaat ze voor het publiek staan en playbackt ze de hele song mee. Ze stopt, zet de muziek af, toch weer aan, gaat door, verdwijnt dieper in haar performance, tot ze zich totaal aan de song overgeeft. De parallel met de lyrics, die gaan over overgave aan de liefde door iemand die al vaak teleurgesteld is, ligt voor het oprapen, en zo begint zich een meer persoonlijke lijn in Kibra Silensio af te tekenen. De emotionele rijkdom die Statia in haar spel aan de dag legt is verpletterend – als ze aan het eind van de track haar ogen weer opslaat, onzeker maar ook defiant­ – stokt de adem in je keel.

De intensiteit van het begin wordt door de rest van de voorstelling niet meer geëvenaard, omdat Kibra Silensio vanaf dan een wat meer fragmentarische (maar daarom niet minder boeiende) dramaturgie volgt. In verschillende scènes verbindt Statia muziek, dans en fysiek theater met persoonlijke ervaringen en kwetsuren, waarbij onder andere ongewenste intimiteiten, body shaming en persoonlijke emancipatie de revue passeren. Wat daarbij intact blijft is Statia’s enorme spelprecisie en haar fysieke en emotionele durf, waardoor je van begin tot eind met haar verbonden blijft.

We hebben de afgelopen jaren al veel autobiografische voorstellingen gezien, maar die namen meestal de vorm aan van lecture performances en andere directe teksttheatervormen. De brille van Kibra Silensio is dat Statia, die werd opgeleid als danser en mimespeler, dezelfde eerlijkheid en kwetsbaarheid ook weet te vinden in een voorstelling die een veel interessantere artistieke vorm aanneemt, en zo zelfs een nog grotere emotionele impact sorteert.

Foto: Kibra Silensio