De Nederlandse première van de opera Eliogabalo van Francesco Cavalli werd zuinigjes ontvangen. En het moet gezegd: ook ik werd niet koud of warm van deze coproductie van Opéra national de Paris en De Nationale Opera. Het in 1999 in Venetiaanse archieven herontdekte ‘dramma per musica’ over de 14-jarige Romeinse keizer Heliogabalus (van 218-222) stelt op alle fronten teleur. Een cocktail van eendimensionale karakters, statische enscenering, plichtmatige muziek en matige prestaties van zangers en musici genereert vooral verveling.

Het wijdlopige libretto van het vier uur durende stuk is kort samen te vatten: de hoge heren hoeren en snoeren en liegen en bedriegen in een spel waarin niemand is wie hij of zij zegt te zijn. De seksverslaafde, machtsbeluste Eliogabalo is de antieke evenknie van de Amerikaanse filmproducent Harvey Weinstein. Hij wil elke knappe vrouw (en man) bezitten, niet eens zozeer uit begeerte als wel omdat het nu een keer kan, bijgestaan als hij wordt door kuiperige jaknikkers als zijn vertrouweling Zotico en zijn voedster Lenia. Geen wonder dat dit cynische en genadeloze portret van de heersende klasse in 1667 de toets van de Venetiaanse censuur niet kon doorstaan.

Geschreven voor het toenmalige carnavalsseizoen blijkt er overigens bitter weinig te lachen. Of zouden de zeventiende-eeuwers zich hebben bescheurd om de karikaturale, zelfingenomen Eliogabalo? Gestoken in schitterende kostuums paradeert hij rond als een zonnekoning, een verwijzing naar zijn vroegere functie als hogepriester van de zonnegod naar wie hij vernoemd is. Hij verkracht Eritea, de verloofde van Giuliano, prefect van de garde. Tegelijkertijd tracht hij de gunst te winnen van Gemmira, de geliefde van zijn neef en erfgenaam Alessandro.

Eliogabalo strooit onbekommerd met huwelijksbeloften en besluit zonder pardon Alessandro te vermoorden als zijn verovering van Gemmira niet wil vlotten. Een klein maar leuk detail: de heren zijn slapjanussen, de dames staan voor hun zaak. Dat na eindeloos veel verwikkelingen boontje toch om zijn loontje komt, is vooral te danken aan hun doortastendheid. Wanneer Gemmira aan het slot van de opera in een bloedbesmeurde jurk als een ware Salome het afgehakte hoofd van Eliogabalo van de trappen laat stuiteren, ontstaat er enige hilariteit. Dat gebeurt opnieuw als hierna Zotico en Lenia bungelend als lijken uit het plafond storten.

De jonge Franse regisseur Thomas Jolly maakt met Eliogabalo zijn operadebuut, maar blijkt weinig kaas gegeten te hebben van personenregie. De solisten zingen hun rol veelal frontaal naar het publiek gekeerd, van interactie is nauwelijks sprake. Ook de enscenering draagt weinig bij aan het toch al minimale verhaal. Weliswaar zijn er kekke lichtbundels die het toneel – en soms ook de zaal – belichten als bezochten wij een popconcert, maar de handeling speelt zich uitsluitend centre stage af. Alsof de Nationale Opera & Ballet niet beschikt over een immense speelvloer die optimaal ruimte biedt voor het scheppen van duistere krochten waarin de vele zaken die het daglicht niet kunnen verdragen zich zouden kunnen afspelen.

De halfnaakte dansers, die in flodderige luiers allerlei seksstandjes demonstreren en poseren als Romeinse beelden of als liefdesgod cupido, zijn potsierlijk. Sowieso ontstijgen de expliciete verwijzingen naar seks zelden het niveau van ‘daar moet een piemel in’. Geestig is wel de Amerikaanse bas Scott Conner, die als Nerbulone suggestief zijn riem voor de ogen van de bejaarde Lenia rondslingert terwijl hij zegt haar voor geld wel te willen beminnen. Het is een verademing bovendien zijn sonore, donkere geluid te horen in de overmaat aan hoge zangstemmen.

Naast Conner weet ook de Argentijnse sopraan Mariana Flores de aandacht naar zich toe te trekken in haar rol van de dweperige Atilia die vergeefs tracht Alessandro te verleiden. Haar landgenoot Franco Fagioli heeft een heldere, maar eenvormige countertenor, waarmee hij geen moment de verdorven inborst van Eliogabalo gestalte weet te geven. Uitgesproken iel is de stem van countertenor Valer Sabadus, die als de prefect Giuliano eerder medelijden wekt dan kracht uitstraalt. De tenor Ed Lyon is een adequate Alessandro, de tenor Matthew Newlin een dito Zotico. De tenor Emiliano Gonzalez Toro zet zijn travestierol als Lenia wat erg dik aan, met koket schuddende kont en borsten.

Ook wat de muziek zelf betreft valt er weinig te beleven. Vooral de eerste twee bedrijven bestaan uit een eindeloze aaneenschakeling van monotone recitatieven. Cavalli was een leerling van Claudio Monteverdi, maar bereikt nergens het niveau van zijn leermeester. Ondanks de in principe kleurrijke bezetting van zijn Cappella Mediterranea, weet ook dirigent Leonardo García Alarcón de muziek zelden te laten vlammen. Het is alsof de klank door een dik gordijn tot ons komt; zijn interpretatie mist puntigheid en loopt niet zelden uit de pas met de zangers.

Dat Eliogabalo in het derde en laatste bedrijf – waarin Eliogabalo door de wachters wordt gedood als hij ook Gemmira wil verkrachten – toch nog tot leven komt, is te danken aan een aantal fraaie duetten en kwartetten. Vooral doordat de sopranen Kristina Mkhitaryan (Eritea) en Nicole Cabell (Gemmira) eindelijk de kans krijgen hun karakter meer diepgang te geven. Zij benutten deze volop en weten zowaar te ontroeren met een klaagzang over mannelijke wankelmoedigheid. Ook het jubelkoor dat losbarst als Alessandro tot keizer wordt gekroond, heeft beslist allure. Toch biedt Eliogabalo te weinig beklijvends om een vaste plek in het operarepertoire te verwerven.

Foto: Ruth Walz