Alles gaat kapot combineert de gebruikelijke Abattoir Fermé-vervreemding met een kwetsbare onderstroom van melancholie. 

‘Doe. Ni. Raar’, verzoekt Archon bijna smekend aan zijn vader, als die zijn zoons partner Serendipity niet meer lijkt te herkennen (of doet-ie uit narrigheid alsof?). Het is immers al erg genoeg dat Archon ‘uren in de auto’ heeft gezeten om zijn verwekker te bezoeken omdat die hem en zijn zus Astria iets belangrijks te vertellen had, en zijn pa geen haast maakt om de toedracht te onthullen.

Alles gaat kapot, de nieuwe voorstelling van Abattoir Fermé, begint als een absurdistisch familiedrama. In een decor als een bouwplaats, waarin halve muren zijn opgesteld en een betonmolen aan de zijkant een omineuze aanblik biedt, proberen de kinderen van een beroemde architect vat op hun vader te krijgen. Beiden hebben ze duidelijk een tik van de molen gehad door hun jeugd: moeder op jonge leeftijd overleden, vader altijd aan het werk. Waar Archon nog altijd naar de gunst van zijn vader dingt, wentelt Astria zich in een berustend cynisme, en beiden leiden vanwege het ouderlijk fortuin een wat richtingloos bestaan.

In de schitterende dialogen van Stef Lernous botsen de familieleden op hilarische wijze met elkaar. De vader is onnavolgbaar – ergens tussen pure eigengereidheid en aftakeling in lijkt hij in zijn eigen wereld te leven. Chiel van Berkel zet hem open maar onverzettelijk neer, met geen greintje van het gevaar dat veel van zijn andere personages in zich droegen. De pater familias, zo kun je je voorstellen, verwaarloosde zijn kinderen niet uit gemenigheid maar vanuit het egocentrisme van een kunstenaar.

Dat heeft een sterke band tussen broer en zus gesmeed. Steve Geerts en Tine Van den Wyngaert zetten een ijzersterke chemie tussen de twee neer, met alle onderlinge spotternij die iedereen met een broer of zus zal herkennen. In een schitterende scène vraagt Archon aan Astria of ze al een bestemming in haar leven heeft gevonden, waarbij ze na een opsomming van gefaalde projecten uiteindelijk toegeeft dat ze onlangs ‘een accordeon’ heeft gekocht.

Kirsten Pieters maakt van Serendipity ondertussen een heerlijk eigenzinnige outsider. Ze is in alles het tegenovergestelde van Archon en Astria: ook al blijkt ze net zozeer door ouders in de steek gelaten te zijn, weigert ze daar een complex aan over te houden. Dat blijkt ook uit haar heldere kinderwens, die op broer en zus als een gruwel overkomt. De ongecompliceerdheid die Pieters in haar rol legt is een heerlijk contrast met de frustratie van Geerts en het superieure sarcasme van Van den Wyngaert.

Alle ingrediënten voor een briljante tragikomedie dus. Maar halverwege ontwikkelt de voorstelling tot iets ongrijpbaarders. De hele werking van taal lijkt opeens in elkaar te storten, scènes beginnen zich te herhalen, en de vaste verhoudingen tussen de personages worden losgelaten. Het doet sterk denken aan het toneelstuk Der Vater van Florian Zeller (verfilmd met Anthony Hopkins in de hoofdrol) – kijken we hier naar een verbeelding van een pater familias die de grip op de werkelijkheid verliest? Het scènebeeld van Sven van Kuijk, met zijn gefragmenteerde architectuur en uitstraling van verval, lijkt daarbij aan te sluiten: alles waarvoor de vader zich bij leven heeft ingezet glipt uit zijn vingers.

Uiteindelijk laat Alles gaat kapot zich echter niet zo eenduidig lezen. Eerder gaat het over de onvermijdelijkheid van (zelf)destructie, zoals de titel eigenlijk al vanaf het begin deed vermoeden. In het prachtige sprookje over lemmingen waarmee de voorstelling afsluit, stelt Astria namens de mensheid de vraag waar al ons streven eigenlijk toe diende als het slotakkoord toch de totale zelfvernietiging is?

Foto’s: Sofie Jaspers