Ilse en Merel hebben een geheime droom. Al ze nou eens met z’n tweeën samen zouden gaan wonen, ergens in Amsterdam, met hun twee pasgeboren kindjes. Ze zouden voor ‘potten’ worden uitgemaakt, dat hindert niet zo erg. Maar wie zou twee ongehuwde moeders een kamer willen verhuren? Ze beloven elkaar trouw te blijven, maar uiteindelijk tekenen ze allebei noodgedwongen om hun baby’s af te staan voor adoptie. Merel is gebroken, zij zegt Ilse nooit meer te willen zien.

Merel wordt geen actrice, wat haar ambitie was, maar zij vindt toch wel een aardige, begrijpende man. Kinderen krijgen ze niet meer. Over haar geheim wordt nooit gepraat. Twintig jaar later staat er een jongeman op de stoep die naar haar op zoek is. Iets met verzekeringen. Zij wil hem niet spreken. Haar man begrijpt misschien wat er aan de hand is en dringt er op aan dat zij toch een keertje met hem praat.

Het blijkt de jongen te zijn die zij ooit heeft afgestaan en die haar met veel moeite dankzij een vage polaroidfoto heeft gevonden. Hij is niet zozeer op zoek naar zijn moeder, zegt hij, maar naar een antwoord op de vraag wie hij eigenlijk is. Geen happy end. Zij blijft hem lang afwijzen. Hij is telkens woedend op haar. Wat kan zij nu nog voor hem betekenen? ‘Ik zal iedere dag aan je denken’, is haar minimale belofte als hij weggaat.

Theatergroep Toetssteen, vanouds een van de beste en actiefste amateurtoneelverenigingen, vertelt dit verhaal in korte scènetjes die van verleden naar heden springen. Het toneelbeeld is zo eenvoudig als maar kan. Zelfs een leeg gymkokaal is daarbij vergeleken nog uitbundig vormgegeven. Er is een rijdend lessenaartje en er staan twee banken tegenover elkaar. Op die banken zitten de vijf spelers (Marieke Fransen, Jeninke de Jong, Haiko van der Pol, Rosan de Ruiter en Kai Vasmel), die verschillende rollen spelen, heel sober, maar altijd raak. Twee actrices spelen de jonge en de oudere Merel. Regisseur Loes van der Staak heeft voortreffelijk werk gedaan. Mij ontroert het verhaal heel erg. Hoe iedereen met de beste bedoelingen enorm veel verdriet veroorzaakt.

Het script is geschreven door toneelschrijver Erris van Ginkel. Hij sprak er voor met verschillende moeders die kinderen hebben afgestaan en met kinderen die zijn geadopteerd vanaf de jaren vijftig tot in de jaren tachtig, toen dit een algemeen aanvaarde praktijk was. Het idee was dat iedereen er bij won: de ongehuwde moeders, de kinderloze echtparen en de kinderen zelf. Instellingen en instanties werkten er graag aan mee de jonge vrouwen tot afstand te dringen of dwingen, zonder dat ze zelfs maar hun baby hadden mogen zien. De gespeelde scènes worden afgewisseld met fragmenten uit een interview van een vrouw die als kind is afgestaan. Vermoedelijk werd er aan het systeem zelfs geld verdiend.

Het is aangrijpend om te zien hoe de wil van Merel, eens een fiere jonge meid, wordt gebroken, omdat er geen enkele andere oplossing wordt overgelaten. De vader van de baby is de zoon van de notaris. Hij biedt haar alleen maar geld voor een illegale abortus. De moeder van Merel vindt ook dat zij het kindje maar moet afstaan. De andere familieleden beschouwen haar als een hoer. Op de Theaterschool bestaat geen enkel begrip voor haar. Zij leeft verder als een in zichzelf gekeerd persoon.

Toetssteen benadrukt dat dit maar één, fictief verhaal is. Ze baseren zich op de gebeurtenissen die in die jaren daadwerkelijk plaatsvonden, maar het is hun artistieke interpretatie. De voorstelling is geen wetenschappelijk onderzoek en in mijn ogen ook geen aanklacht tegen wie dan ook. Er is een onderzoek aan de gang naar afstand en adoptie in Nederland tussen 1956 en 1984. Het toneelstuk Afstandsmoeders vertelt met bescheiden middelen, maar heel effectief over de menselijke kant van een systeem dat jonge meisjes dwingt afstand van hun kind te doen.

Foto: Boy Hazes