In het kader van Afrovibes is deze week in drie verschillende steden de nieuwe voorstelling van de Zuid-Afrikaanse choreograaf Robyn Orlin te zien. De performance is een spannende, schurende botsing tussen Afrika en Europa, tussen emancipatie en imperialisme.

Als het publiek de zaal binnenkomt is de tribune van het Bijlmer Parktheater volgestouwd met koepeltentjes van het allergoedkoopste soort, waardoor we noodgedwongen maar op de scène plaatsnemen. Dat blijkt echter tegen de zin van Elisabeth Bakambamba Tambwe, de Congolees-Franse performer die als een half ontpopte vlinder uit een van de tenten tevoorschijn komt: ze sommeert het publiek om plaats voor haar te maken en haar te helpen de tenten op de speelvloer te zetten. De toon is gezet: Tambwe maakt hier de dienst uit, ze claimt haar eigen ruimte.

Robyn Orlin zet in In A World Full Of Butterflies… in op een breed betekeniskader rondom het concept ‘vallen’. Het interessante is echter dat de frictie die er in het maakproces tussen de choreograaf en de dansers ontstond het hoofdonderwerp van de performance is geworden, en zo wordt de voorstelling een interessant steekspel tussen sterke artistieke persoonlijkheden, waarbij de onderlinge machtsverhoudingen centraal staan. Op intelligente wijze laat Orlin het conflict vragen oproepen over kleur en gender, door de solo van Tambwe bruut te laten onderbreken door de klassiek opgeleide Éric Languet, die Tambwe met behulp van de technici van het podium stuurt alvorens zijn eigen solo in te zetten.

Naarmate Languets solo vordert lijkt de voorstelling steeds meer te gaan over de pathetische pogingen van de witte, westerse man om zijn machtspositie te behouden. Door Languet een van zijn spitzen als peniskoker te laten dragen trekt de choreograaf een lijn tussen de klassieke westerse danscultuur en patriarchaal imperialisme, dat andere vormen van kunst en cultuur marginaliseert. Het enige nadeel van deze insteek is echter dat Languets solo zo duidelijk satirisch is bedoeld dat je je afvraagt waarom je er zo lang naar moet kijken; het punt is na de eerste tien minuten wel gemaakt.

Dat geldt des te meer omdat de solo van Tambwe voor het ‘geforceerde’ einde juist steeds interessanter wordt. De tenten op de speelvloer worden op interessante manieren in de choreografie ingezet (met name om de centrale metafoor van rupsen en vlinders te ondersteunen), waarmee de primaire associatie met vluchtelingenkampen rijker wordt. Tambwe is bovendien een fascinerende performer die nooit bang is het publiek tegen de haren in te strijken, een diva tegen de klippen op. De mooiste scène van de voorstelling is een langzame dans naar achteren, die tussen het publiek eindigt, op de tonen van Nina Simone’s hartverscheurende interpretatie van Ne me quitte pas. Het zwaar geaccenteerde Frans van Simone fungeert als een soort linguïstisch spiegelbeeld van Tambwe, wier Engels-met-Frans-accent eenzelfde schoonheid heeft.

Orlin zet met haar twee performers emancipatie van klassieke normativiteit tegenover de verbeten verdediging ervan, en laat zichzelf daarbij ook niet buiten schot (beide performers klagen steen en been over de samenwerking met de ‘dominante’ choreograaf). Hoewel de solo’s (en met name die van Languet) hier en daar wat ongericht aanvoelen levert het een spannende performance op waarin de machtsverhoudingen continu verschuiven.

Foto: Thomas Lachambre