De boy next door, dat zou deze keurig gekapte en geklede jongeman kunnen zijn. In A thing of beauty liet de Noorse regisseur Øystein Johansen (Mimeopleiding, 2010) zich inspireren door het verhaal van de Amerikaanse seriemoordenaar Jeffrey Dahmer. Het resulteerde in een licht verontrustende solo over een jongen met een net iets te grote interesse in de botten van een dood konijntje.

Het publiek is in twee rijen aan weerszijden van het speeloppervlak opgesteld. De jongeman (Marius Mensink) beschrijft in de lege ruimte het huis waar hij opgroeide. Waar de muren zijn, welke jas er aan de kapstok hangt, welke bloemen er in de tuin staan. Hij spreekt kalm en vriendelijk. Net zo kalm en vriendelijk vertelt hij over het dode konijn dat hij heeft gevonden, de klap op het hoofd van zijn buurjongetje en neemt hij foto’s van meisjes in het publiek ‘als herinnering’.

Maar ondanks al die vriendelijkheid, bekruipt je een groot ongemak. Alsof we op de thee zijn bij Hannibal Lector. Met zijn knappe spel weet Mensink je de rillingen te bezorgen als hij het dode konijntje aait en vertelt hoe zacht het wel niet is. Of als hij vertelt dat het geluid van de koelkast hem troost omdat hij zich dan ‘niet meer zo alleen voelt’. We zien een eenzame jongen die op zoek is naar grip op de werkelijkheid en daarom obsessief inzoomt op details, alsof hij daarmee de dingen dichtbij zich kan houden. Misschien iets te dichtbij in het geval van ‘eenentwintig blozende gezichten’.

Alhoewel er wat weinig ontwikkeling of opbouw is in de voorstelling en de voorstelling daardoor wat aan de vlakke kant blijft, zijn Johansen en Mensink er behoorlijk goed in geslaagd een intrigerend en verontrustend portret te schetsen.