Als het doek opgaat, hangt de enige speler in de voorstelling hoog in een paaldans-paal. Ze haalt een herinnering op van toen ze een klein meisje was. ‘Hij vertelde mij dat ik een kutje heb.’ Met haar dictie plaatst ze de term nadrukkelijk tussen aanhalingstekens: ‘Een. Kutje.’ Jammer dat onze taal geen equivalent kent zoals ‘piemel’ voor het mannelijk lid, zegt ze. ‘Wat is er gezelliger dan een piemel?’

Dan glijdt ze naar beneden, buigt zich achterover op de toneelvloer, en begint in women’s spread met haar vrouwenpiemel die paal uit te dagen: schuddend, draaiend, pompend, dan weer ritmisch-opzwepend, dan weer koddig uit de maat. De paal reageert op al die bewegingen met geluid: hij blijkt ook een theremin te zijn, een instrument dat bewegingen in de omringende lucht omzet in klanken.

De eerste associatie is: een pornodansje als in Showgirls van Paul Verhoeven. Maar die blijft meteen steken, als een visgraat in de keel. Daarvoor kijkt de danseres veel te onverschillig uit haar ogen terwijl ze bezig is. Ze ìs haar publiek helemaal niet aan het verleiden, het lijkt eerder alsof ze even is vergeten dat ze voor een zaal vol mensen speelt. Ze beweegt haar onderlijf alsof het niet meer aan haar vastzit. Alsof het een voorwerp in haar hand is waarmee ze de paal speels zijn klanken ontlokt – een blokje hout of een blikje.

In haar tweede voorstelling A Pole Tragedy brengt Sofie Kramer haar toeschouwers voortdurend in verwarring. Het vehikel van deze voorstelling – met de try-outs in de Melkweg verdiende ze begin september een eervolle vermelding tijdens Amsterdam Fringe Festival – is het verhaal van Iphigeneia, de Griekse prinses die door haar vader, koning Agamemnon, wordt geofferd om de godin Artemis te verzoenen, zodat ze de wind weer aanwakkert die de Griekse vloot vanuit de havenstad Aulis over de Egeïsche Zee naar Troje moet blazen, om de ontvoering te wreken van de bloedmooie Helena, de vrouw van Agamemnons broer Menelaos, door Paris, de Trojaanse prins en playboy.

Maar Kramer stapt voortdurend uit die legende, en er weer in terug. Van Iphigeneia naar Sofie Kramer. Van Euripides’ tragedie Iphigeneia in Aulis naar een anekdote uit haar eigen leven. Naar haar leraar Grieks op het gymnasium bijvoorbeeld, die ‘altijd schreeuwde, uit passie voor de Griekse taal en cultuur’, inclusief de bijbehorende speekselregen, ‘die reikte tot de achterste rijen, waar ik zat’. ‘Helena werd gescháákt’, brulde de man. Terwijl zijn regendruppels op haar tafel kletteren, vraagt Sofie zich af: geschaakt, geschaakt… wat is dat? Ze steekt haar hand op. ‘Tja… ehhh’, brult de leeuw voor het schoolbord enigszins onthand. ‘Schaken, schaken, dat is… ehh… ONTNEMEN! ROVEN! ONTVOEREN!’

Kramer speelt afwisselend een soort Iphigeneia 2.0, zichzelf als klein meisje, puber en volwassen vrouw, haar docenten klassieke talen – er komt ook nog een lerares langs, die klassiek-Grieks door-merg-en-been-huilen demonstreert door zich met haar hele lichaam tegen het schoolbord te werpen – én de paaldanseres in verschillende hoedanigheden: van dat quasi-pornodansje op de grond, via acrobatische toeren die soms elegant, dan weer heftig en schokkerig zijn, tot aan een achteloos hangen en hardop filosoferen, zoals een ander dat onderuitgezakt op een comfortabele bank zou doen, of op haar buik op een bed, de onderbenen traag trappelend in de lucht.

Ze speelt al die personages met grote overtuiging, terwijl ze, meestal naadloos, van de een naar de ander switcht. En terwijl ze al die helse fysieke toeren uitvoert. Ik kan me niet herinneren ooit een solist op een podium zo heftig te hebben horen hijgen terwijl ze haar vele tekst zegt. Soms is die moeilijk te verstaan, dwars door dat hijgen en de harde klanken van die verticale theremin heen. Maar dat maakt niet uit. Want wat de toeschouwer voortdurend beseft is: je moet maar durven. Zo’n veeleisend voorstellingsconcept uitdokteren, zo’n mooie tekst schrijven – beide zijn van Kramer zelf – en het geheel dan ook nog zo verbluffend goed uitvoeren.

Wat haar belofte nog groter maakt, is dat ze niet onderweg is op een egotrip, maar juist de samenwerking zoekt met anderen, die zij ook de credits geeft die zij verdienen. Mári Mákó tekent voor de klanken die de paaldanspaal produceert. Esther Sloots ontwierp Sofie’s kostuums. A Pole Tragedy had geen regisseur, wel een coach: de ervaren danseres en choreograaf Keren Levi. De repetities vonden voor een belangrijk deel plaats in de loods van Bureau Dégradé in de Haagse Bosjes van Poot, de artistieke boomhut van acteur-regisseur David Geysen en muzikant-componist Carl Beukman.

Het is doodzonde dat A Pole Tragedy het voorlopig moet doen met die ene première. Het Nationale Theater had Kramer graag meer speelbeurten gegund, maar de backlog aan voorstellingen die na uitstel door de corona-lockdowns alsnog moesten worden uitgevoerd, stond dat helaas niet toe. Hoopvol is wel dat de eervolle vermelding tijdens Amsterdam Fringe leidde tot belangstelling vanuit andere landen in Europa.

Kramers eerste eigen voorstelling heette Er is je nooit een rozentuin beloofd. Die speelde ze in het Amsterdamse Bostheater – eind juli 2020, nog middenin de lockdown. Het was een weinig minder virtuoze heksentoer dan A Pole Tragedy, en bepaald niet alleen door alle obstakels die de coronapandemie opwierp. Bijna de hele voorstelling lag Kramer op haar rug op de grond, terwijl ze haar wederom zelfgeschreven tekst declameerde. Ook toen klopte alles: het concept, de tekst, de muziek, de licht- en beeldeffecten, de dramaturgie, de uitvoering. Het was even ambitieus als af – tamelijk verbluffend voor iemand die pas een jaar eerder afstudeerde aan de toneelschool in Maastricht.

Rozentuin ging over haar moeder, Ilse Iseger, die ziek werd en eind 2017 veel te vroeg overleed. Ilse was kunstenares én enthousiast paaldanser – niet om de porno, maar om de expressie, en om de voldoening die het geeft, wanneer je lichaam zo’n veeleisend kunstje onder de knie krijgt. Zoals een ander de tango leert, of kunstschaatsen.

A Pole Tragedy gaat niet over Ilse, maar verraadt wel wat zij haar dochter heeft meegegeven. Zoals Sofie Kramer schijnbaar achteloos speelt met die aalgladde paal; zoals zij Iphigeneia presenteert – niet als een slachtoffer, maar als een trotse en onbevangen jonge vrouw, die met opgeheven hoofd haar noodlot tegemoet treedt, en daardoor feitelijk de mannen in haar omgeving voor paal zet, no pun intended; zoals zij vanuit dat verhaal reflecteert op zichzelf, en op alle vrouwen…

Haar moeder zou apetrots op haar zijn geweest, dat weet ik heel zeker.

Foto: Nichon Glerum