Het internationale project A Play For the Living in a Time of Extinction wordt op iedere plek waar het wordt gespeeld opnieuw gemaakt, met lokale makers en performers. Op uitnodiging van het Holland Festival nam Floor Houwink ten Cate de Nederlandse versie voor haar rekening.

Initiator Katie Mitchell bedacht het project om de vraag op te kunnen werpen: hoe kunnen we op een ecologisch duurzame manier theater produceren, zonder dat we alle internationale uitwisseling overboord gooien? De Britse regisseur, die er radicaal voor heeft gekozen niet meer te vliegen, bedacht een format waarin zij een tekst en een regieconcept zou aanleveren, en een lokale theatermaker/regisseur daar in ieder land een eigen invulling aan zou geven. De regels voor deze eerste productie: de tekst (van de Noord-Amerikaanse schrijver Miranda Rose Hall) moet integraal worden gespeeld, de hoofdrol moet worden gespeeld door een zwarte vrouw, en alle energie die nodig is voor de uitvoering moet zichtbaar op het toneel worden opgewekt.

Die laatste regel springt meteen in het oog als de voorstelling begint. Joy Wielkens moet haar monoloog steeds onderbreken om de gewichten die de energie voor de lampen opwekken weer de lucht in te hijsen. Waar in het concept van Mitchell werd voorgesteld dat twee witte mannen op fietsen het licht aan houden (scenograaf Julian Maiwald verwijst er nog naar door fietswielen als katrollen te laten fungeren), legt Houwink ten Cate zo de verantwoordelijkheid bij het hoofdpersonage zelf – tot Wielkens de hulp van een publiekslid inroept. Het is een mooie illustratie: hoezeer je ook individueel je best doet, zonder onderlinge solidariteit valt de klimaatcrisis niet op te lossen.

Dat wordt ook prachtig ontsloten in de grootste toevoeging die Houwink ten Cate aan het concept van Mitchell heeft gedaan. Ze vroeg componist Annelinde Bruijs om een mini-opera voor elf performers en een percussionist te schrijven, die de tekst van een rijke onderstroom voorziet. Terwijl de zangers door Bruijs worden gedirigeerd drijven ze gezamenlijk ook een enorme carrousel aan, waarmee een voller licht op de scène kan worden geworpen en de gewichten in de hoek niet meer nodig zijn. Het cultureel diverse ensemble dat volledig uit vrouwelijke stemmen bestaat, voelt aan als een utopie van een alternatieve, matriarchale samenleving, een reminder dat alleen complete systeemverandering de Aarde nog voor een klimaatapocalyps kan behoeden.

De muziektheatrale verbeelding van Bruijs, Maiwald en Houwink ten Cate is broodnodig: de tekst die (in een vertaling van Jibbe Willems) in de voorstelling centraal staat is namelijk van iedere ambiguïteit of nieuw inzicht gespeend. Wielkens speelt Naomi, de dramaturg van het fictieve gezelschap Zero Omissions, die onverwacht de laatste voorstelling van een tour helemaal alleen moet spelen. In plaats daarvan improviseert ze een monoloog voor het publiek die in eerste instantie gaat over haar artistieke onmacht ten opzichte van de klimaatcrisis, en later het publiek op reis neemt langs de verschillende extinction events in de geschiedenis van de planeet. En passant steekt ze nog een tirade af over de verwevenheid van witte superioriteit en economische ongelijkheid met het uitsterven van dier- en plantsoorten. De hele monoloog kent geen enkele theatrale subtekst en is van a tot z voor de hand liggend, een dodelijk saaie opsomming van gekende feiten gemaskeerd als theatraal engagement.

De weinig dynamische speelstijl van Wielkens maakt het er niet beter op. Haar tekstbehandeling ontbeert de muzikaliteit die nodig is om een interessant samenspel met het muziektheater achter haar aan te gaan, en Houwink ten Cate is er in haar regie niet in geslaagd om spelingangen te vinden die een verdiepende contrastwerking ten opzichte van de bloedeloze tekst bieden – iets waar ze in haar sterk gestileerde autonome werk juist om bekendstaat. In enkele regiekeuzes versterkt de regisseur het eentonige pamflettisme juist: als ze de elf andere performers bij een vlammende monoloog bijvoorbeeld instemmende geluidjes laat maken, of als ze Wielkens in diezelfde passage steeds harder laat praten – om vervolgens het publiek te verwijten dat ze haar wel weer als een ‘boze zwarte vrouw’ zullen zien.

Zo wordt A Play For the Living in a Time of Extinction het soort theater dat criticasters van theatraal engagement als spookbeeld hanteren: een directe, humorloze en uiteindelijk larmoyante preek voor eigen parochie die nauwelijks ambiguïteit of meerlagigheid toelaat – met uitzondering van het muziektheater op de achtergrond, dat ten opzichte van het teksttheater helaas veel te weinig ruimte krijgt om op zichzelf te kunnen staan.

Foto: Bas de Brouwer