In A God That Can Dance put theatermaker Marieke Giebels uit Nietzsches Also sprach Zarathustra om een intieme, filosofische ontmoeting met de bezoeker te organiseren. In een spel van aantrekken en afstoten slaagt ze erin om een gevoel van verbondenheid te creëren die pijn doet bij het afscheid.

Voor een literaire minkukel als ik is het bijzonder prettig als je voor aanvang van een voorstelling even de roman waarop die gebaseerd is in je handen krijgt geduwd. Zo geschiedt bij A God That Can Dance, de voorstelling van Marieke Giebels in haar eigen huis: ik word in afwachting van het begin naar een bankje op een binnenplaats geleid met Zo sprak Zarathustra, het magnum opus van Friedrich Nietzsche, als wachtkamerlectuur. Er is net genoeg tijd om de eerste paar pagina’s te lezen, waarin het titelpersonage, dat zich jarenlang in stille contemplatie van de samenleving heeft afgezonderd, van zijn berg afdaalt om zich tot de mensheid te richten. God is dood, en dat is goed nieuws: het stelt de mens in staat om zijn eigen waarden en bestaansrecht te bepalen.

De toon van Zarathustra, een soort jubelende lyriek die met het vuur van een profeet het blijde nieuws met de mens komt delen en daarbij overtuigd is van het feit dat zijn boodschap zal worden omarmd, is in ingetogen vorm herkenbaar in de manier waarop Giebels me uiteindelijk in haar huiskamer ontvangt. Ze is blij me te zien, loopt over van een nauwelijks te onderdrukken blijdschap over onze ontmoeting. Is zij Zarathustra, en ik de mens? Of zijn we gelijken, geestverwanten die al jaren met elkaar corresponderen, en in elkaar een gelijkgestemde hebben gevonden over de blindheid van de rest van de mensheid? Giebels laat het in het midden, wat A God That Can Dance vanaf het begin tot een spannende ervaring maakt.

In tekst en spel neemt Giebels de tijd om me, als ze haar eerste opwinding onder controle heeft gebracht, aan de ruimte te laten wennen en me op mijn gemak te stellen. Naast zijzelf is er een kat aanwezig, voor wie ik moet ‘uitkijken dat ik [haar] niet ga aanbidden’, maar die vanwege haar keizerlijke onverschilligheid toch de aandacht op zichzelf vestigt. Verder: een gewone huiskamer met keuken, een volle boekenkast en af en toe, als de gordijnen opzij worden geschoven, een uitzicht over het NDSM-terrein. In de spanning tussen deze afgesloten ruimte en de wereld en mensen daarbuiten speelt zich de voorstelling af.

Giebels, die me haar ‘geliefde op afstand’ noemt, creëert moeiteloos een sfeer van intimiteit, die het midden houdt tussen verliefdheid en een ontmoeting der geesten. In de contouren van haar vragen en verhalen ontstaat het beeld van een kluizenaar die als een emotionele asceet heeft geleefd, en wil dat ik dat leven met haar deel. Het gesprek is net zozeer een aftastende kennismaking als een psychologische test: zijn we er allebei klaar voor om de rest van de wereld vaarwel te zeggen?

Het is juist in tijden van lockdown een prikkelende vraag. Terwijl er nu veel werken zijn die isolatie thematiseren, kiezen weinig makers ervoor om een staat van alleenheid ook van een mogelijke positieve kant te belichten. Hoe denken we in tijden van gedwongen afzondering na over het romantische beeld van de kluizenaar, die zich ten behoeve van de mensheid aan de filosofische arbeid wijdt? Zit daar ook iets heldhaftigs in, of kunnen we het nog slechts als asociaal gedrag zien, een weigering om fatsoenlijk te integreren in de samenleving?

De andere lijn van de voorstelling gaat over de erotiek van geestverwantschap. Heel zorgvuldig verleidt Giebels de bezoeker tot een ‘us-against-the-world’-mindset, door op de juiste momenten kwetsbaarheid in te zetten, met je te dansen, te mijmeren over haar verlangen om je te zoenen, je te vleien om je moed, intellect en superieure blik op de wereld, en je dan weer impliciet te bekritiseren om het feit dat je de band met de buitenwereld nog niet definitief hebt doorgesneden. Vanwege de generositeit van de performance en de intimiteit van de setting ontstaat er een sterk gevoel van verbondenheid met deze zonderlinge filosoof, waardoor het afscheid pijn doet.

‘Ich würde nur an einen Gott glauben, der zu tanzen verstünde’, laat Nietzsche Zarathustra zeggen, om vervolgens zijn beeld van de duivel te omschrijven: ernstig, diepgravend en plechtig. Het is dan ook de vederlichtheid van Giebels performance die A God That Can Dance zo geslaagd maakt: het is een bevrijdende onderdompeling in het idee van de liefde, de filosofie en het leven zelf als een spel dat continu blijft verrassen.