Opnieuw neemt choreografe en theatermaker Nicole Beutler een aria van Purcell (1659-1695) als uitgangspunt. 8:Metamorphosis combineert diens Cold Song, waarin de winter weigert lente te worden (‘let me freeze again‘), met de transformatieve tekeningen van M.C. Escher als bron van inspiratie.

De coproductie met Operadagen Rotterdam en ITA bestaat eigenlijk uit twee beelden, met elkaar verbonden door een explosie, waarbij het dak van het theater naar beneden komt en de suggestie wordt gewekt van een algehele meltdown of catastrofe.

Bij aanvang improviseert drummer Frank Rosaly dat het een lieve lust is. Het publiek kijkt over zijn rug, voorbij de drumkit, naar een leeg podium. Dat vestigt de aandacht op de muziek en het spelen van de muzikant, maar lijkt ook een vorm van therapie voor mensen en hun verwachtingen. Die kunnen hier worden losgelaten.

Dan komen de zangers en dansers op, in tweedelig pak. Met een uitermate rechtlijnige choreografie, van poppetjes die in elkaar passen, terwijl ze figuurtjes draaien en op elkaars schouder staan, worden clichés over bureaucratie, de Zuidas en het patriarchaat wel heel gemakkelijk bijeengeveegd. Langzaam voegen Beutler en componist Gary Shepherd daar het staccato van het lied van Purcell bij, zij het in uitgeklede vorm. Alleen de oppervlakte van het herhalende ritme komt door. Nauwelijks counterpoint, laat staan dat er gebruik wordt gemaakt van de suspense van Purcell.

Belichter Minna Tiikkainen en decorontwerper Julian Maiwald laten, als een apotheose van het lineaire evolutiedenken van Escher (van raster naar larf naar bij naar etc.), losse trekken bewegen en het grid zakken tot vlak boven de hoofden van het publiek. Mechanisch vliegen de rasters en de hokjes het publiek nu heel letterlijk om de oren. Dat zit in deze voorstelling namelijk op het podium in plaats van in de zaal.

De choreografie met de theatermachines en hun schaduwen, het verschijnen en verdwijnen van het apparaat dat zijn eigen gang gaat, veroorzaakt een hallucinerend en dreigend effect. Het apparaat waarin wij leven en waarvan wij ons te weinig rekenschap afleggen, is spectaculair.

Ook het beeldschone lied na de explosie maakt indruk – een a capella herschrijving van de aria, op de puinhopen van naar wat ik aanneem de welvaart-staat was, of de consumptiemaatschappij of het kapitalistische patriarchaat en wat dies meer zij.

Beeldschoon is ook de manier waarop Maiwald en Tikkainen met licht en rook een argonautenlandschap toveren tussen de rode stoelen van de zaal, waarop de voorstelling ondertussen uitzicht biedt. We kunnen daar fijn projecteren, de toekomst toelaten in onze gedachten, in plaats van ons te verzetten, zoals de wintergeest van Purcell.

Maar het tekent ook de letterlijkheid en de versimpeling, waar de voorstelling onder leidt en die het hele stuk wordt volgehouden. De performers, als uniforme groep uit elkaar gevallen en getransformeerd tot een gezellige stel aliens, bewoners van een nieuwe tijd, met bloemen in de hand en zakje bloemenzaad om uit te delen (voor thuis in de tuin), heeft verder weinig in te brengen. Niets beroert de mannen, niet lijkt hen te bewegen ook, of onderling te verdelen. Als poppetjes in een grid bewaren ze eerst de ene, daarna de andere orde.

Het is de ijsbeer aan het einde, die vanuit de toekomst ons podium komt opgestrompeld, die als enige een relevante beweging maakt. Zijn getemde toenadering roept vragen op: welke verandering willen we eigenlijk en wat of wie zijn we bereid daarvoor te offeren?

Foto: Anja Beutler