Voor 7even nodigden Emio Greco en Pieter Scholten zeven in Frankijk, België en Nederland werkende choreografen uit om zich te verhouden tot een manifest dat Greco en Scholten schreven in 1995. Zeven makers, die ieder zeven minuten leveren in een programma dat verwijst naar zeven noodzakelijkheden. Eric Minh Cuong Castaing, Nacera Belaza, Joeri Dubbe, Ula Sickle, Ayelen Parolin, Faustin Linyekula en Amos Ben-Tal hebben zich niet allemaal aan de zeven minuten gehouden en ook van de noodzakelijkheden is weinig terug te vinden. De vraag is of dat er toe doet. Ingewikkelder is het format waarin de zeven makers worden gepresenteerd.

Naast de zeven werken – of werkjes, want in zeven minuten doe je natuurlijk niet zo veel – zijn er overgangen gecomponeerd, ik neem aan door Pieter Scholten en Henk Danner. De tussenstukjes zijn eigenlijk een voorstelling op zich, waarbij theaterlicht en -ruimte een eigen, spookachtig leven leiden. Elk van de zeven dansers komt voorbij, voor een moment eenzaam dwalend door de leegte van het podium, op weg naar een volgend stuk. Maar in de overgangen worden ook nog titelbladen geprojecteerd, zoals je dat in een literaire verzamelbundel zou doen. En bovendien begint ieder volgend werk met een videoboodschap van de maker.

Meestal bestaat een verzamel-CD uit hoogtepunten of hits. Bij 7even gaat het echter om premières waarbij het maar de vraag is welke van die werken de status van klassieker zullen bereiken. Liedjes op plaat worden bovendien gescheiden door een witje, een moment niets. Bij 7even is dat witje volgepropt met allerlei nieuwe informatie, meta-gestes en zelfs het aangeven van bedoelingen. Dit werkt extreem verwarrend. Niet alleen zijn er zeven stukken die ieder een andere manier van kijken en voelen vragen. Er zijn ook nog eens een idem aantal overgangen die iets van de toeschouwer vragen en haar daarbij in weer een nieuwe artistieke richting duwen. Erger is dat de tussenstukjes de dominante constante worden, en de werken die gepresenteerd worden, lang niet allemaal tegen hun omlijsting opkunnen.

In klassieke dans en muziek is het gebruikelijk om combinatieprogramma’s te maken van repertoire. Verschillende auteurs worden opgevoerd door het zelfde ensemble, vaak onderbroken door een pauze waarin dan driftig koffie en witte wijn wordt gedronken. Die pauzes spekken niet alleen de kas, ze stellen ook publiek en uitvoerenden in staat om van auteur, van klankkleur of van concept te wisselen. Maar de stapeling blijft zijn werking uitoefenen. Programmeurs kiezen om redenen uit bepaalde oeuvre’s en stellen een volgorde vast.

Ook bij 7even kun je je afvragen wat de waarde van de stapeling is, los van de volgeplempte overgangen. Doet het de individuele werken recht, als ik opmerk dat veel choreografen een dwangmatige pulsering oplegden aan het lichaam van de dansers, waardoor de rust waarmee de protagonisten van Ula Sickle en Faustin Linyekula op het podium stonden, een verademing was? Helpt de afwisseling tussen werken die het lichaam zonder meer vol inzetten en choreografen die conceptueel werken of werkt dit tegen beide gevallen?

In de bonte waaier steekt in ieder geval het werk van Nacera Belaza erbovenuit. Maar zij heeft dan ook veertien minuten genomen. Met dubbele tijd weet de Frans-Algerijnse choregrafe zich aan het niveau van etude of schets te ontworstelen. Humain is een kort maar krachtig groepswerk, waarbij ze en passant een aantal stijlkenmerken van het werk van Greco en Scholten herschrijft. De Nederlandse bijdragen hielden zich aan de zeven minuten en kwamen dan ook niet verder dan een of anderhalve uitgewerkte scène. Maar Dubbe en Ben-Tal laten wel zien dat ze goed vooruit zouden kunnen in het Nederlandse Schouwburg-circuit, waar men graag kijkt naar een geësthetiseerd lichaam in theatrale setting.

Al met al maakte de stapeling van de vele dingen en losse eindjes mij dol en draaierig. Fijn dat verschillende makers deze kans op spreiding in Nederland krijgen. De vraag is of hen in een dwingend format persen daarvoor wel de juiste vorm is. Voor enkele makers is het misschien een uitdaging om met de logica van een groot gezelschap en een groot podium te werken, de meesten hebben daar echter al ruimschoots ervaring mee. En dan nog, als het een uitdaging moet zijn, waarom de makers dan niet alle ruimte geven? Hun eigen condities laten ontwikkelen? Dat is toch waar Greco en Scholten zelf altijd aan hebben gewerkt?

7even roept ook de vraag op waarom dansmakers hieraan meedoen. Ik zie vooral zakelijke overwegingen en cultuurbeleid-fratsen, ideeën over spreiding en uitwisseling, nationaal en internationaal, kansen geven, opportunities scheppen en grijpen, die zijn omgezet naar een artistieke leidraad, ofwel de ondermijning daarvan, door een stapeling van te veel agenda’s.

Foto: Alwin Poiana