Parijs, 4 september 2021. De bezoekers van 7 Deaths of Maria Callas staan voor de deuren van opera Palais Garnier geduldig maar gespannen wachtend tot hun kaartje, tas en Covid QR-code zijn gecontroleerd.Mondkapjes zijn nog verplicht, contrasterend bij de kostuums van de gasten, sommigen in gala en jacquet. Opéra National de Paris is één van de vijf coproducenten voor de nieuwste voorstelling van Marina Abramovic: 7 Deaths of Maria Callas.

Hoe anders in Amsterdam, dik een jaar later. Covid lijkt uit het collectief geheugen gewist. Maar de verwachtingsvolle energie is ook hier voelbaar. Marina Abramovic, oermoeder van de performancekunst, geen taboe schuwend, is na jaren weer present in Amsterdam. Life and Death of Marina Abramovic (2012, regie: Robert Wilson) was een theatrale biografie over haar eigen leven en dood.  7 Deaths of Maria Callas gaat, als we de titel volgen, over de sterfmomenten van opera-legende Maria Callas.

Overal ter wereld sterven op operabühnes tragische heldinnen duizenden doden. Maria Callas, ongekroonde koningin van de emotie vertolkte er talloze en Abramovic koos er zeven. Giuseppe Verdi’s Violetta (La Traviata) en Desdemona (Othello), Giacomo Puccini’s Tosca (Tosca) en Cio-Cio San (Madame Butterfly), Norma uit de gelijknamige opera van Vincenzo Bellini, Carmen van Georges Bizet en Lucia (Lucia di Lammermoor) van Gaetano Donizetti. Callas lijkt zich in haar vertolkingen zo te hebben kunnen vereenzelvigen met de eindstrijd van deze vrouwen dat het critici en toeschouwers al jaren tot in hun wezen raakt.

Het doek gaat op, het orkest zet in met sobere klanken (nieuw werk van de Servische componist Marko Nikodijević, uitgevoerd door het LUDWIG orkest en het Nederlands Kamerkoor met Yoel Gamzou) waarin de eerste referenties naar de aria’s al te herkennen zijn. In het donker doemt een monumentaal bed op. Een spot op het gezicht van de lijkbleke vrouw in haar sterfbed. Daar ligt ze, tussen donkere lakens: Marina Abramovic alias Maria Callas alias alle tragische heldinnen die we zullen zien sterven.

Dan glijden woeste wolken over een scherm, verdwijnt het bed in een zee van beelden tot alleen de wolkenpartij overblijft met daarin het nietige gezicht van de stervende. We horen in voice over: ‘I am a flickering flame on a lone candle, exposed to the elements, to wind and rain (…). But when it goes out, it cannot be relit. It goes out forever.’ Het zijn de eerste teksten van Petter Skavian als introductie op La Traviata, Acte III, Addio del passato. Marie Smolka komt op als Violetta. Over haar heen zien we een levensgrote projectie ter illustratie van wat we horen: een afscheid tussen twee geliefden, de een stervend (Abramovic), de ander (William Dafoe) wanhopig over het bed gebogen. Het is gelijk een van de aangrijpendste van alle filmfragmenten die nog volgen.

Na enkele scènes is het patroon duidelijk: een introducerende tekst die opmaat vormt, gevolgd door de aria van een naderend einde, vertolkt door prachtige stemmen van de zeven diva’s maar die letterlijk en figuurlijk overschaduwd worden door Abramovic’s levensgroot geprojecteerde gefilmde reflecties. Met hoofdrollen voor Abramovic en William Dafoe in alle filmscènes trekt de aandacht als vanzelf weg van de vloer en naar het beeld.

Als Tosca zingt Eliza Boom de sterren van de hemel. Maar die hemel zien we meer op het scherm, waar tegelijkertijd Abramovic in slow motion een eindeloze val maakt en tussen opspattend glas neervalt. De beroemde aria overdenkt een leven voor de kunst (‘J’ai vecu d’art, j’ai vécu d’amour…’). De filmbeelden die Abramovic hieraan toevoegt bieden een illustratie op de tekst die bij de aria gegeven wordt: ‘It is not dangerous to jump. It is not dangerous to fall. (…) It is when you land it gets dangerous’. Het biedt een intrigerend filmfragment, maar waarbij de soliste Eliza Boom vooral als ondersteuning dient.

De visualiteit van het totaal is onmiskenbaar professioneel en indrukwekkend. Woorden en beelden vormen betekenissen in verhalen van de naderende dood. Maar wat vooral domineert is de aanwezigheid alom van Abramovic zelf. The artist is definitely present. Sommige scenes zijn indrukwekkend, andere vormen een te expliciete uitleg (Carmen), of een te gratuit ogende verwijzing naar kritisch engagement (de ondergang van de wereld bij Madame Butterfly) of zijn op het randje van kitsch. Libretti, strofes, aria’s en leven van Callas worden ten dele overvleugeld door beelden van, over en met Abramovic. En dat levert een gemengd gevoel op.

Als ultieme slotscène verdwijnt het scherm en komt Callas tot leven. Ze dwaalt door haar chique Parijse appartement in het 16e arrondissement, kijkt naar wat foto’s, en opent een raam. De suggestie is duidelijk. Als ze afloopt komen tot slot de zeven solistes op om de kamers schoon te maken. (In Amsterdam: Marie Smolka, Eliza Boom, Nina Bernsteiner, Olga Kulchynska, Nadezhda Karyazina, Nina Minasyan, Emily Pogorelc). Het lijkt bijna een metafoor voor de plaats die zij moeten innemen deze avond.

Foto: W. Hösl