Bepaalde onderdelen van dit festival, dat zichzelf aankondigt als performance-installation-funghi-ritual-encounter-movement, kunnen zelfs onderweg in de trein naar Amsterdam plaatsvinden. Via een internetverbinding kan de toeschouwer, begeleid door ene Jean nadenken over tijd en tijdloosheid, door middel van een aantal door Rita Hoofwijk geanimeerde teksten. Daarnaast zijn meerdere ruimtes in de Brakke Grond en omgeving betrokken bij dit festival.

De black box uit de festivaltitel is voor 2048 – Identity in dissolution aanvankelijk gereduceerd tot de mobiele telefoon. Alaa minawi nodigt zijn publiek ruim van tevoren uit om een tijdelijke WhatsApp-groep te vormen; via die groep wordt het publiek van maximaal tien toeschouwers geïnstrueerd. Dit groepje komt volgens die instructies bij elkaar in een straat in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt, op loopafstand van de Brakke Grond. Als de groep compleet is, worden de toeschouwers gedirigeerd naar een adres aan de nabijgelegen Zeedijk, alwaar de buitendeur openstaat naar een appartement op de eerste verdieping.

Het publiek wordt dus ontvangen op een bestaande locatie, alsof het op bezoek komt bij de bewoner van het appartement. De bewoner zelf is afwezig, de kunstenaar daarentegen communiceert afwisselend via WhatsApp of belt direct met de mobiel van een van de toeschouwers.

In het smalle gangetje direct achter de toegangsdeur naar het appartement, worden de toeschouwers verzocht hun ID-document achter te laten en aldus wordt het signaal gegeven voor het vervolg: eenmaal in de woonkamer kunnen de toeschouwers plaatsnemen en ontspint zich een gesprek op basis van vragen en opdrachten die de kunstenaar aan de groep communiceert.

De gesprekken snijden onderwerpen aan als  jeugdherinneringen en hobby’s, de opdrachten variëren van het zetten en drinken van een glas salie-thee tot en met het gedetailleerd beschrijven van het gezicht van een van de andere toeschouwers. De vragen zijn direct, af en toe op het intieme af, maar het staat de toeschouwer altijd vrij geen antwoord te geven.

Gaandeweg de gesprekken, die zich verplaatsen van de zithoek naar de gedekte eettafel, komen de belangrijke thema’s aan bod die de kunstenaar wil aansnijden. Wezenlijk onderdeel daarvan is zijn Libanees-Palestijnse achtergrond die hem zijn hele leven lang parten speelt.

Het publiek is aldus aanwezig bij iets dat beweegt tussen een documentaire en een rollenspel in. Helaas willen deze beide elementen maar moeilijk samenkomen: het rondje jeugdherinneringen bijvoorbeeld ontwikkelt zich niet tot een gesprek, maar vormt enkel de opmaat voor de heftige gebeurtenissen die de kunstenaar over zijn eigen jeugd te berde brengt. Hoe de politiek ingrijpt op een individueel mensenleven wordt weliswaar goed geïllustreerd met sprekende voorbeelden, maar leidt niet tot een verrijkende overkoepelende ervaring. De bij tijd en wijle over-expliciete verwijzingen naar mogelijke paralellen met de situatie in Nederland komen geforceerd over en verhinderen eerder het trekken van paralellen dan dat zij ertoe uitnodigen.

Het laatste deel vindt plaats in de slaapkamer, waar een aantal opgenomen fragmenten van de gevoerde gesprekken opnieuw de revue passeert. Uiteindelijk wordt het jaartal uit de titel verklaard, maar ook dit is een van de losse eindjes: de hele voorstelling door worden er mogelijke aanzetten gedaan zonder dat die leiden tot een dwingende ervaring. Jammer, want het gegeven van een identiteit die je als kind van buitenaf opgedrongen wordt, en waar dat vervolgens toe leiden kan, afhankelijk van de politieke constellatie van het moment, is belangwekkend genoeg om op een dwingender manier behandeld te worden.

De gekozen constructie is misschien té artificieel; de kunstenaar is uitsluitend virtueel aanwezig en dat staat een confrontatie in de weg met diens werkelijkheid: een individu afkomstig uit een permanent conflictgebied waar bovendien volgens de kunstenaar corruptie alles in een verstikkende wurggreep houdt.