Met de zestiende editie heeft het Amsterdamse festival Something Raw zichzelf deze maand opgeheven. Nergens op de website wordt naar de eerdere edities van dit naar Amsterdamse begrippen toch belangrijke festival verwezen. Ook de Theaterencyclopedie is uiterst summier over wat een tijd lang in de Nederlandse podiumkunsten een markant evenement was. Was het festival misschien niet elke editie even baanbrekend, het zorgde in ieder geval steevast voor ophef. Online terugzoeken welke producties in hun schreeuwende naaktheid, radicale minimalisme of interdisciplinaire hedonisme de toon hebben gezet, kan niet. Ik heb dozen in huis met folders daarin, maar die wachten al jaren op ordening.

Something Raw was niet de enige plek in Nederland waar vanaf de late jaren negentig conceptueel theater, performance art en experimentele dans in samenhang werden getoond. Spring Festival en haar voorgangers, Festival De Keuze, Holland Festival en zelfs Oerol, Noorderzon of Tweetakt deden in meerdere of mindere mate iets van dien aard. Maar de schaal waarop Something Raw plaatsvond, in louter kleine zalen, met veel jonge én oudere makers onder het publiek, creëerde in samenhang met de internationale opleidingen in de hoofdstad een intensiteit en intimiteit, die je elders in Nederland niet gauw aantrof.

Wel gek om achteraf enthousiast te doen over iets dat naar eigen zeggen is doodgebloed. Op de website van Frascati staat te lezen dat wat ooit een ‘veelbelovend en veelbetekenend’ internationaal festival was, waarin something stond voor ‘niet te definiëren, elke beschrijving tartend en genre-overstijgend’ en raw voor ‘ongepolijst, confronterend, en brutaal’, nu aanleiding geeft tot twijfel: ‘Hoe lang kan je “raw” blijven? Is het festival na al die jaren Something Familiar geworden? Something Regular, of zelfs Something Safe?’

Het zijn goede vragen, maar kennelijk voelt Frascati zich niet geroepen om een antwoord te formuleren op deze vragen. Tijdens de allerlaatste editie werd er geen enkele aandacht besteed aan de rol of de functie, de ontwikkeling, de betekenis, de erfenis, de toekomst, en wat dies meer zij. Alsof Frascati en partner in crime De Brakke Grond de verdiensten van Something Raw, geslaagde experimenten en programmatische flaters bijeengepakt, liefst in één keer bij het oud vuil hebben willen zetten.

Waarom is er niet iemand gevraagd om wat onderzoek te doen, opdat het festival in stijl, met wat rake constateringen en prikkelende vragen voor de toekomst kon worden afgesloten? Waarom geen interview met initiator Moos van den Broek, andere (oud-)programmeurs, kunstenaars en critici over de internationale ontwikkelingen van de post-disciplinaire scene en hoe die er in Nederland voor staat? Waarom niet de noodzaak besproken van twee, drie (vier? vijf? zes?) decennia hedendaags theater, in relatie tot dans, performance, beeldende kunst, nieuwe muziek, technologie en digitale media? Welke agenda’s zijn er in de loop van de zestien jaar Something Raw gestapeld of herschreven en hoe kijken we daar op terug? Nergens ook wordt de vraag gesteld waarom het festival niet zelf een inhoudelijke koerswijziging heeft weten te bereiken? Waarom heeft men eigenlijk het festival laten afglijden tot iets dat naar eigen zeggen safe is, regular en familiar?

Hoe komt het dat niemand verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zestien jaar festival, of zelfs maar de blik op de toekomst durft te richten? Je zou van een specialistisch podium annex productiehuis als Frascati, maar ook van De Brakke Grond, het uithangbord van onze zuiderburen, toch beter mogen verwachten.

Het meest verontrustend is misschien nog wel de manier waarop men op de website naar de toekomst verwijst, wat wankelmoedig omschreven als something else. De laatste editie van Something Raw bevraagt namelijk ‘de rol van het theater en het instituut voor het tegendraadse dans- en performance-veld. Welke rol is er weggelegd voor andere plekken, zoals het museum en de galerie? Of zelfs de digitale ruimte?’

Ten eerste, mocht zich in Nederland al ooit zoiets als een institutionele erkenning van experimentele dans en performance hebben voorgedaan (en dan bedoel ik niet het modernisme van de eerste generaties, maar de postpunk vanaf de late jaren tachtig, gekenmerkt door digitalisering, globalisering en neoliberalisme) dan is daar al lang helemaal niets meer van over. Experimentele opleidingen krijgen eindelijk erkenning, maar de voorzieningen om werk te maken op de grens van dans, kunst, nieuwe media, muziek, technologie, architectuur of stedenbouw zijn in de hoofdstad al jaren, door een gebrek aan fatsoenlijk landelijk én stedelijk beleid, een gebrek aan fatsoenlijke budgetten en nalatig management van bijvoorbeeld Danswerkplaats, het latere Dansmakers, verdampt.

Bovendien is de artistiek-inhoudelijke omschrijving – het theater uit, de galerie in of ‘zelfs de digitale ruimte’ – zo vreselijk over de datum, after the fact, dat je je ineens weer herinnert waarom sommigen het festival al in 2010 wilden opheffen. Gerenommeerde kunstinstellingen tonen al decennia hedendaagse choreografie, digitale kunst en (nog eerder) performance. In 2012 werd het Nederlands Instituut voor Mediakunst (NIMK) opgeheven en werd LIMA de beheerder van de vermaarde video-, performance- en digitale kunst collectie. Dorothea von Hantelmann publiceerde haar How To Do Things With Art. Zur Bedeutsamkeit der Performativität von Kunst in 2007, het Stedelijk Museum kocht zijn eerste Seghal in 2004, Wies Smals richtte in 1974 kunstcentrum De Appel op. Hoe ver wil je terug gaan?

Het rauwe werd al jaren geleden door veel theater- en andere makers overboord gezet. Toegenomen aandacht voor verfijning vanwege het spelen met perceptie, strategie en methode, heeft geleid tot voorstellingen die misschien eerder als something sophisticated moeten worden aangeduid. Het rauwe heeft zich verplaatst, is minder geënt op brute provocatie en meer op subtiele ondermijning. Het testen en onttakelen, mixen en herschrijven van registers en kaders in relatie tot materialiteit, is een ingenieuze kwestie die veel scherpslijperij vergt, maar daarom niet per sé ongevaarlijk wordt of minder schokkend is. Denk aan twee memorabele voorstellingen uit de voorlaatste edities: Dschingis Khan van het Duitse Monster Truck ism Theater Thikwa of #negrophobia van de Nigeriaanse Amerikaan Jaamil Olawale Kosoko. Maar zie ook het werk van bijvoorbeeld Bruno Listopad, Aitana Cordero, Anneke Bonnema & Hans-Petter Dahl, Robert Steijn, Nicola Unger of Ivana Müller – om maar een paar kunstenaars te noemen die hun werk in Nederland ontwikkelden, maar wegens gebrek aan belangstelling in de loop van de jaren hun heil elders zochten (geografisch, of qua vakgebied).

Je zou kunnen stellen dat het theater niet perse wordt verlaten (veel makers wensen er juist terug te keren), maar dat het veeleer ontbreekt aan een plek waar je als hedendaagse maker ervaring kunt opdoen. Theater- en andere kunstenaars zijn vooral op zoek naar een huis waar je dwars op of wars van het hokjesdenken van (de negentiende-eeuwse definities van) disciplines en productie-methoden heen kunt componeren en presenteren. Nog steeds is er in Amsterdam geen podium dat structureel de internationale ontwikkelingen van conceptueel theater, dans en performance volgt. Nog steeds moeten hedendaagse kunstenaars die hun voorstellingen, installaties en events willen monteren vanwege het time based art-karakter van hun werk, uitwijken naar co-producenten buiten Nederland, waar hen wel enige tijd gegund wordt in een goed geoutilleerd theater, voorafgaand aan de première of installatie.

Meer algemeen zou je de vraag kunnen stellen: hoe komt het toch dat in Nederland de brede, internationale praktijk van ‘post’ en ‘retro’ discipline, van conceptueel theater en experimentele choreografie, al of niet in relatie tot archieven, bewust mediagebruik, critique en posthumanisme nauwelijks serieus wordt genomen? Zelfs niet in de hoofdstad? Wat kan er in Nederland niet dat in ons omringende landen wel kan (zie bijvoorbeeld Wenen, Berlijn, Essen, Brussel, Stockholm)?

De laatste editie van Something Raw was niet om over naar huis te schrijven. Subsidie van Amsterdams Fonds voor de Kunsten ontbrak door een tactische fout van het bestuur van de Stichting Something Raw. Ontstaan na de boedelscheiding van De Brakke Grond en Frascati in 2010, bestaat het bestuur uit de directeur van Frascati, Mark Timmer, en choreograaf Nicole Beutler, die na het ontslag van Van den Broek een aantal jaren Something Raw programmeerde. Dat een internationaal cutting edge festival programmeren geen sinecure is, je serieus aan prospectie moet doen en genoeg geld moet hebben om in co-producties te kunnen investeren, lijkt mij duidelijk.

Eigenlijk is dat het verzuim dat je Frascati zou kunnen aanrekenen: dat er voor Van den Broek geen fatsoenlijke opvolger, programmeur cq. curator, is gevonden; dat de zaak van de hedendaagse, allerhipste maar ook complexe post-disciplinaire praktijk als een bijzaak is beschouwd, het veld van makers op dat gebied in de hoofdstad en in Nederland is losgelaten, evenals de ambitie om te investeren in de continuïteit van het tonen van internationale programmering in de kleine en middelgrote zaal.

Dan is het uiterst droevig, hoe goedbedoeld ook, dat Fraslab-producties die officieel worden ingezet om getalenteerde, jonge makers een kans te geven zich te ontwikkelen en te oefenen in het theater, op de opening staan van Something Raw, met voorstellingen waar drie weken aan is gewerkt, met een budget van naar verluid zevenduizend euro. Ik zag White (Ariane) van Lester Arias en was echt onder de indruk. Maar je vraagt je af waarom Frascati de logica van de productiedwang binnenhaalt met dit soort constructies. Een andere getalenteerde maker, Orion Maxted, toonde The Brain, een volwaardige Frascati-productie, maar nog wel in een experimentele fase, althans als je de vernietigende recensie van voormalig festivaldirecteur en criticus Van den Broek mag geloven.

Sinds mijn lieve lang geleden jeugd in de jaren zeventig, hoewel elke datering natuurlijk weer door een nog oudere kan worden vervangen, hebben kunstenaars in de time based arts tradities en conventies uit elkaar geplozen, laten exploderen en doorontwikkeld. Soms deden ze ook alsof ze helemaal opnieuw konden beginnen. Er hebben zich hybrides gevormd die van subgenre naar nieuwe vorm groeiden. Waar beeldende kunst en muziek, video en film, stedenbouw en architectuur, filosofie en antropologie, performance en marionetten-, poppen- of objecttheater, mime en dans, lichamelijkheid en instrumentalisme, tekst en context, technologie en digitalisering, de esthetica van archieven en documentatie, analoge en digitale middelen of platforms, massacultuur en hybride media al jaren onderzoeksgebieden zijn, die het theater van binnenuit veranderd hebben – ghosts en abysses, gronden en afgronden hartelijk zingend daarbij.

Eigenlijk snap ik gewoonweg niet waarom uitgerekend Frascati, dat veel te danken heeft aan deze scene, met het schouderophalende einde van Something Raw bijdraagt aan de verdere uitholling van de hedendaagse dans- en performance-scene in Amsterdam.

Foto Higher van Michele Rizzo (op Something Raw 2016): Bas de Brouwer