Deze week werd in de Brabanthallen in Den Bosch de tweede editie van The Funniest Festival Ever gehouden. Van woensdagmiddag vier uur tot donderdagochtend vier uur was er een bomvol programma met onder meer optredens van Kiki Schippers, Stefano Keizers, cabaretworkshops en een recensentendebat met onder anderen Joris Henquet (de Volkskrant) en Ivo Nieuwenhuis (Trouw), over de grenzen van de humor. Patrick van den Hanenberg, recensent van Het Parool en Theaterkrant, verzorgde de inleiding van dat debat.

In 1996 speelden De Vliegende Panters het buitengewoon geestige programma Sex. Ik heb dat programma als recensent van de Volkskrant gezien en schreef onder meer:

Vanaf de eerste seconde gaan ze als bezetenen tekeer. Drie jonge dwazen die onbekommerd aanklooien, gekke bekken trekken, castratenstemmetjes opzetten, op de trommel rammen. Maar tussen het drukke gedoe door laten ze zien dat ze heel wat kunnen. Als je ontroerend poppenkast weet te maken met een pondje kaas en een fles wijn, dan zit het wel goed.

Lof, lof en nog meer lof. Maar ik schreef ook:

Soms wordt hun malle-jongetjes-act al te onbenullig, maar bij De Vliegende Panters duurt niets lang. Ook het slechte niet. En behoorlijk slecht is het verhaal van de Surinaamse Dikkie Dik die zijn tijd doorbrengt met spuiten en autoradio’s stelen. In een ander soort cabaretprogramma, bijvoorbeeld van Hans Teeuwen, zou het perfect op zijn plaats zijn, hier is het fout.

Ik kreeg toen behoorlijk wat commentaar op deze opmerking uit 1996. Van collegarecensenten, van een aantal cabaretiers en van theaterprogrammeurs. Men vond dat ik wat al te braaf, wat al te politiek correct was, en ik snapte toch ook wel dat we hier niet te maken hebben met een stelletje racisten. Ja, dat snapte ik zeker wel. Rutger de Bekker, Diederik Ebbinge en Remko Vrijdag zijn bijzondere gasten, grappig, zeer getalenteerd, en nee, geen racisten. En toch vond ik het hartstikke fout.

Cabaret kan mij over het algemeen niet rauw en ruig genoeg zijn. Als cabaretiers zoals Hans Teeuwen in zijn goede dagen – maar die liggen helaas al een tijdje achter ons – of André Manuel de grenzen opzoeken en er zelfs vrolijk overheen stampen met grappen over de tweede wereldoorlog, de seksuele bruikbaarheid van koningin Beatrix, bekrompen en gevaarlijke moslims of minstens zulke bekrompen en gevaarlijke Bible-Belters, dan vinden die cabaretiers mij aan hun zijde en zal ik er, als de grap, de belediging, de dolkstoot goed geformuleerd en goed gebracht wordt, gunstig over schrijven. Toen in de Volkskrant en nu in Het Parool of de Theaterkrant. Laat het maar schuren, strooi het zout maar in de wonden, maak het maar ongemakkelijk voor het publiek.

De Amerikaanse journalist Jake Hamilton interviewde in 2012 Samuel L. Jackson op tv naar aanleiding van Django Unchained, de grappige en snoeiharde film van Quinten Tarantino over slavernij en racisme in het Zuiden van de VS. Hamilton vroeg zich af of het wel nodig was dat dat ene woord zoveel gebruikt werd. Het was overduidelijk dat het over het befaamde, beruchte N-word ging. De Black Lives Matter-beweging heeft inmiddels wel iets veranderd, maar Amerikaanse witte politie-agenten mogen eigenlijk nog steeds vrijwel straffeloos onschuldige zwarte mannen neerknallen op straat. Maar ze mogen die mannen natuurlijk geen ‘ni***r’ noemen, want dan ga je naar de hel.

Tsja, dat ene woord. Samuel L. Jackson hield zich van de domme. Over welk woord had Hamilton het dan? Die durfde het niet uit te spreken, ook al zou het natuurlijk binnen zo’n interview helemaal op z’n plek zijn. Nee, pas op, niemand beledigen. Jackson sarde nog een tijdje door, liet het lekker schuren, zowel voor de interviewer als de kijkers, en stelde aan Hamilton grijnzend voor dan maar een andere vraag te stellen, want hier kwamen ze niet uit.

Schuren, ongemakkelijk situaties creëren, prima, daar is theater voor.

Natuurlijk, het kan soms weleens link worden. Hans Teeuwen kreeg op een gegeven moment totaal fout publiek in de zaal, dat helemaal niets van de cabaretcode snapte en alles wat Teeuwen uitbraakte voor puur goud en de waarheid aanzag. Joost Nuisl, de toenmalige directeur van theater De Kleine Komedie in Amsterdam, schrok zich rot en wist niet wat hij meemaakte, toen die gasten kaartjes voor Teeuwen kochten, terwijl ze waarschijnlijk nog nooit een theater van binnen hadden gezien.

Maar De Vliegende Panters waren, zeker in die fase van hun carrière, toch vooral hele goede, intelligente amusementscabaretiers en daarom sloegen de cabaretiers de plank volkomen mis met het verhaal over een zwarte Dikkie Dik, die een autoradio steelt, met een Magnum 2.1 half automatisch een agent voor zijn sodemieter schiet en daarna languit op de sofa een grote, gezellige spuit in zijn pootje zet. Voor veel Nederlanders waren Surinamers in die tijd nog steeds steuntrekkende, messenstekende dopedealers, die de Amsterdamse Zeedijk onveilig maakten en die als de donder terug moesten naar hun eigen land.

Patrick Kluivert had in 1996 met een puntertje het Surinaamse Ajax met Frank Rijkaard, Michael Reiziger, Edgar Davids en Clarence Seedorf de Europa Cup bezorgd en dat was niet slecht voor het imago van Surinamers in Nederland. Dan moet je gewoon oppassen met zo’n cabaretstukje. Of beter nog, helemaal niet doen, ook al is het theater een vrijplaats en zal het publiek van De Vliegende Panters geen geheime Ku Klux Klan-gemeenschap vormen.

In 2018 vertelde Remko Vrijdag in het radioprogramma ‘t Wordt nu laat dat hij vreesde dat de Dikkie Dik sketch nu totaal niet meer zou kunnen. Hij vond het zelfs lastig om er in het radioprogramma over te praten. Hij zei: ‘Ik voel me nu al bijna op het matje geroepen.’ Het zou nu totaal niet meer kunnen, volgens Vrijdag. Nee, het kon toen ook al niet. Gewoon niet goed over nagedacht. Dus ook dom van regisseur Ruut Weissman.

Waren De Vliegende Panters daarom voor mij afgeschreven? Welnee. Ze hebben op een ander moment heel precies aangegeven hoe opvattingen over de grenzen van het betamelijke kunnen veranderen. Zoals we allemaal weten hebben de bewoners van het Achterhuis, het onderduikadres van de familie Frank en enkele kennissen, de oorlog niet overleefd, met uitzondering van de vader van Anne, Otto Frank. Toen hij na de oorlog weer terugkeerde naar het onderduikadres aan de Prinsengracht kreeg hij van Miep Gies, de vrouw die de onderduikers zo lang had geholpen, het dagboek van zijn dochter Anne in handen. De Duitsers hadden het niet meegenomen. Het dagboek van Anne Frank kon na de oorlog gretig gebruikt worden om de Nederlandse hulpvaardigheid tijdens de bezetting tegenover de joden aan te tonen. Een twijfelachtige pluim op de hoed van Nederland, waar het grootste deel van de eigen joodse bevolking is afgevoerd en uitgeroeid, zonder dat het overgrote deel van de Nederlandse bevolking een poot naar hen uitstak. De schaarse overlevers van de ellende kregen ook nog eens een ijskoude douche te verwerken bij terugkomst. De overheid kwam nog met een rekening voor niet betaalde belasting over de afgelopen jaren en de buren die het zilverwerk en de schilderijen wel zouden bewaren totdat de familie Levi en Cohen weer terug zou komen, wisten zich niets meer van die belofte te herinneren. Maar goed, da’s een ander verhaal.

In de jaren zestig schreef Peter Koelewijn een lieflijk liedje over Anne Frank, gezongen door het zoete Brabantse meisjes-duo Laura en Yvonne. Ze zongen tweestemmig dat we de dappere Anne vooral niet mochten vergeten. Koelewijn componeerde er een smakelijk countrymelodietje bij. Nederland was te klein. De rabbijn van dienst deed zijn beklag voor de AVRO-radio. Het was pure heiligschennis van Koelewijn en die twee meiden. Blijf met je tengels van Anne Frank af. Het plaatje is daarna uit de handel genomen.

In de jaren negentig deden De Vliegende Panters een housenummer over Anne Frank, de ‘yo, yo, Joodse vrouw’…in the house, Anne was living in the Achterhouse. Joodse man, joodse vrouw waar zijn ze nou, niet meer hier, weg van hier, hoedje van papier.’ Later werd er een schitterende videoclip van gemaakt, voor een tv-serie met het drietal housend op een boot over de Prinsengracht. Volle zalen, hoge tv-kijkdichtheid en niemand die daar meer aanstoot aan nam. Tolerantie, want het is toch een onschuldig lekker nummertje of pure onverschilligheid? Wie zal het zeggen. Maar wat eerst absoluut niet kon, vormde later geen enkel probleem.

En zo zijn er nog ontelbare voorbeelden.

De cartoon van Willem in het eerste nummer van het Provo-tijdschrift God, Nederland en Oranje uit 1966, waarin hij koningin Juliana als hoer achter het raam tekende met een prijskaartje van 5.200.000 gulden. Veel negatieve publiciteit en een strafvervolging. Kom daar tegenwoordig nog maar eens om.

Beroemd is natuurlijk het item Beeldreligie van het satirische tv-programma Zo is het toevallig ook nog ‘s een keer uit 1964, met onder meer Mies Bouwman. Acteur Peter Lohr sprak een tekst uit, geïnspireerd op het christelijke Onze Vader, waarin het beeld oftewel de televisie de plaats in had genomen van god. Televisie heeft godsdienst vervangen, zo luidde de boodschap. ‘Geef ons heden ons dagelijkse programma.’ Een storm van verontwaardiging was het gevolg, hysterie, Kamervragen, de Telegraaf riep zijn lezers op om eens flink uit te pakken tegen deze godslastering. Mies Bouwman die kort daarvoor heel Nederland aan haar voeten had gekregen toen ze zich op tv de blaren op haar tong had gepraat voor de actie Open het Dorp, een geldinzamelingsactie voor een zorginstelling voor gehandicapten, was opeens de joodse VARA-hoer die dood moest. ‘Lelijke vuile Jodin, de Duitsers hebben er toch nog een vergeten.’

Inmiddels hebben in Nederland al honderden leeggelopen kerken andere bestemmingen gekregen: woningen, kantoorruimte, winkelcentra en niet te vergeten theaters. En daar worden dan weer stevige grappen over de kerk gemaakt, als de dominee vindt dat je best met 600 mensen op elkaar gepropt naar het woord Gods kan luisteren op het hoogtepunt van de corona-ellende of als er weer eens boven water is gekomen dat een priester of twee of honderd niet met hun poten van jonge jochies af konden blijven.

Godsdienst blijft een link onderwerp, daar kunnen de tekenaars van Charlie Hebdo van meepraten. Of daar kunnen ze eigenlijk niet meer over meepraten. Maar niet alleen de moslims hebben meterslange tenen. Christenen kunnen er ook wat van, en echt niet alleen die verstokte bijbelgekken in de Verenigde Staten, waar de platen van The Beatles werden verbrand nadat John Lennon had gezegd dat The Beatles op dat moment populairder waren dan Jezus.

In Nederland raakte de godsdienstige goegemeente ook danig van slag toen Gerard Reve, toen nog Gerard van het Reve in 1965 had geschreven:

Als God zich opnieuw in de Levende Stof gevangen heeft, zal hij als Ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal Hem begrijpen en meteen met Hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om Zijn hoefjes, dat ik niet teveel schrammen krijg als Hij spartelt bij het klaarkomen.

Zoals ik al eerder zei, het theater is de absolute vrijplaats, de tempel van het vrije woord. Daar kunnen alle meningen worden verkocht, en die meningen zijn heel vaak verkleed als precies de tegenovergestelde opvattingen. Zo heeft Rutte een uitstekend geheugen, is Marc Dutroux dol op kinderen en heeft prinses Amalia een perfect figuur. Het theaterpubliek snapt het. Zij kennen de cabaretier en weten hoe hij in elkaar steekt.

Doe je zoiets op tv, dan kan het verkeerd uitpakken, ook zestig jaar na Zo is het. We herinneren ons allemaal de zorgvuldig geformuleerde roast van Thierry Baudet door cabaretier Martijn Koning bij de RTL-talkshow van Eva Jinek vlak voor de verkiezingen in maart van dit jaar. Koning liet het persoonlijke leven van Baudet op schitterende wijze botsen met het partijprogramma van Forum voor Democratie. Baudetje liep boos weg. Eva Jinek kroop vervolgens in zijn achterwerk en bood namens RTL haar verontschuldigingen aan. Zij besefte dat 9 van de 10 kijkers niet goed hadden geluisterd naar Koning en aangezien de kijker heilig is, moest zij net zo boos zijn als de gespeeld verontwaardigde Baudet en de slecht luisterende kijker. Jinek viel daarmee voor mij definitief door de mand.

André Manuel vertelde mij eens dat zijn theaterprogramma’s echt niet op tv kunnen worden uitgezonden. Hij beledigt er zonder aanziens des persoons flink op los en weet altijd nog wel een paar heilige huisjes te vinden die omver gekegeld dienen te worden. Al na vijf minuten zou het woeste en grotendeels domme Twitter-leger in actie komen en Manuel zou zijn leven niet meer zeker zijn.

De BBC zit in zijn maag met Fawlty Towers van John Cleese wegens zogenaamd racisme en de satirische serie Little Britain, vanwege een blackface scene. Netflix haalt Gone with the wind uit het aanbod, omdat de film uit 1939 een te rooskleurig beeld van slavernij geeft. Oh…wat moeten we straks met De Luizenmoeder. Paul Groot, die samen met Owen Schumacher heel wat vooroordelen heeft bestreden juist door die vooroordelen te benadrukken verzuchtte laatst: ‘De onschuld is weg.’

Freek de Jonge heeft eens gezegd dat je alles moet kunnen zeggen, maar je hoeft niet alles te zeggen. En dat is een opvatting die heel veel cabaretiers hebben overgenomen. Daar heeft lijfsbehoud natuurlijk ook mee te maken. Freek zei eens: ‘Tot nu was er geen moed voor nodig om over wie dan ook grappen te maken, omdat er geen repercussies waren. Dat recht wordt je nu met geweld betwist. De vraag is, hoever moet je gaan. Ik weet niet of ik mijn vingers wil branden.’

Youp van ’t Hek is daar ook heel eerlijk over geweest. Hij wil nog eventjes leven alsof het zijn allerlaatste uur is, maar hij wil niet dat het laatste uur wordt bepaald door een of andere gefrustreerde gek, die martelaarschap verwart met rechtvaardigheid. Dus heeft hij het maar liever over die man die niet meer naar Parijs lift en daarom een saaie burgerlul is geworden. Een homo voor pisnicht uitschelden, kan nog wel volgens Youp, maar ja, die softe flikkers staan natuurlijk niet met een mes of Kalasjnikov klaar.

Maar naast de angst voor geweld is er ook angst voor het sociale media-leger, bang voor de schandpaal, bang om bepaalde opdrachten niet meer te krijgen, omdat de sponsor wil dat niemand tegen de schenen wordt geschopt. Schieten we door die angst door in politieke correctheid, buigen we te veel voor de medemens die zich om van alles beledigd voelt, vanwege een woord, een gebaar, een traditie, een historische opvatting. Het blijft balanceren op het slappe koord dat op grote hoogte is gespannen tussen twee wolkenkrabbers. Op het kerkhof kunnen we de balans opmaken.

En dan komt tot slot ook de vraag naar voren of de recensent zich in zijn stukjes in de discussie moet mengen over wat wel en niet kan volgens de nieuwe moraal? Daar kan ik echt heel kort over zijn. Ja natuurlijk. Hij schrijft of de grappen om te lachen zijn, of de muziek te pruimen is, of het decor om aan te zien is en ook of wat de komiek te zeggen heeft nog wel past bij deze tijd. Een recensie is persoonlijk, is subjectief, de naam van de recensent staat onder het stukje. En hij mag zijn mening geven. Gelukkig, nog wel. En die Surinaamse Dikkie Dik deugt niet. Nu niet, en toen ook niet, en voor die opvatting heb ik de hele discussie over Zwarte Piet en ons slavernijverleden niet nodig gehad. Maar De Vliegende Panters hoefden voor mij niet dood.

Foto: Still opname van Sex van De Vliegende Panters