Ook zonder corona lijden heel wat theaters onder een magere opkomst, schrijft Warme Winkelier Ward Weemhoff in een opiniestuk voor het Vlaamse podiumtijdschrift Etcetera. Hij stelt de vraag: kan deze crisis ons helpen om later die vijfhonderd lege stoelen toch te vullen?  

“Op 11 maart van dit jaar speelden we onze enige try-out van Een oprechte ode aan de ironie in Vlaardingen, bij Den Haag. We braken er ons plaatselijke ticketrecord: vijftig bezoekers op zeshonderd stoelen! Het was niet alleen een record voor De Warme Winkel, ik denk dat al het gesubsidieerde aanbod voor zo’n opkomst zou tekenen in Vlaardingen. Wij blij. De volgende ochtend, terwijl de jacuzzi en de palmbomen de vrachtwagen werden uitgerold voor een uitverkochte première in Amsterdam, werden alle theaterzalen in Nederland voor onbepaalde tijd gesloten. Noodgedwongen trok De Warme Winkel zich terug in tuinhuizen en vakantieparken om wonden te likken en Zoom te installeren.

In de eerste weken van de lockdown manifesteerden we ons – op een enkele foto op Instagram na – niet online. Eerst vroegen we ons nog onzeker af of we ouderwetse romantici waren, maar gaandeweg ontpopte onze onzekerheid zich tot een manifeste vorm van koppigheid: internet kan een prima podium zijn voor kunst, maar niet voor het theater. Zonder er ooit eerder bij te hebben stilgestaan, kozen we het kamp van Peter Brook: er is theater als iemand iets speelt en een ander ernaar kijkt. Nu was het echter verboden, en straks zou het alleen kunnen op voorwaarde dat je anderhalve meter afstand hield in de zaal. Dat zou betekenen dat de opkomst in Vlaardingen straks geen uitzondering maar regel zou zijn: ook in Amsterdam, ook in Groningen, ook in Antwerpen. Zoveel lege stoelen, dat kon Peter Brook toch niet bedoeld hebben?

Tijdens een van de videomeetings over afgezegde tournees en noodbegrotingen werd al snel het idee voor een peepshowtheater geboren. Wat ons aantrok in dat geringschatte peepshowpodium was dat het iedere toeschouwer zo teder isoleert en je je er tegelijkertijd toch zo bewust van blijft dat je niet alleen kijkt. Daarnaast spreekt het zo primair de verbeelding van de toeschouwer aan en verleidt het tot die passieve vorm van participatie: jij en je tissue, de performer slechts als katalysator. Oneindig eenzaam, jij met je gevoelens in cabine negentien, maar toch een vorm van samenzijn. En werd dat niet het meest gemist, op het internet, op die anderhalve meter? In de peepshow zag je silhouetten van andere bezoekers, hoorde je gelach en geschuifel van je (boven)buren, als een uitvergroting van ons tijdsgewricht: even samen alleen zijn. Vóór corona zouden we de peepshow als publieksopstelling misschien als een nogal matige vorm van culturele toe-eigening hebben weggezet. Nu omarmden we die als een hygiënische én artistieke meesterzet.

Natuurlijk waren onze stoelen ook niet altijd allemaal bezet, bijvoorbeeld als we tijdens de hittegolf van augustus een matinee hadden om vier uur ’s middags, of een concert om halfelf op dinsdagavond. Maar wat een genot om niet in die schouwburg te staan, eerst voor slechts dertig man en later op anderhalve meter van elkaar. Wat een vrijheid om onze Oprechte ode aan de ironie nog een jaar naar achteren te verschuiven en eerst eens op de puinhopen van deze pandemie te spelen. Want we kunnen stug onze plannen uitvoeren en blijven repeteren zonder in première te gaan, óf we kunnen beslissen het voor tenminste één seizoen helemaal anders te doen: peepshows bouwen; stoppen met toeren en alleen lokaal spelen; alle tribunes uit de schouwburgen halen om met de maatregelen mee te kunnen bewegen. We speelden bijvoorbeeld de openingsvoorstelling van ons peepshowtheater, Alleen samen, meerdere keren per dag: ik had nooit gedacht dat het zo verslavend zou werken, dat je je van twee uur ’s middags tot tien uur ’s avonds tot je kunstwerk verhoudt, kostuums wast, spieren warm houdt en die lichtvoetige concentratie koestert, in plaats van na het avondeten te bedenken wat er gisteren ook alweer misging.

Ik hou niet zo van pleidooien dat de sector dit of dat moet, maar weet wel dat het voor ons toch een feest werd om deze crisis te omarmen. We zetten het publiek niet op een lege tribune om zo het gemis te accentueren, maar belonen hun komst. Want zijn het niet al die lege stoelen die de kunst naar beneden trekken, niet alleen qua inkomsten, maar ook symbolisch? Fluistert niet elke lege stoel stilletjes dat je voorstelling er niet toe doet? Elke lege stoel is een vacuüm dat lucht uit je voorstelling zuigt, de lach uit de zaal. Een ademloze stilte van 600 man is toch iets anders dan die van 570 lege stoelen. En waren we daar pre-corona niet al te vertrouwd mee geraakt in plekken als Vlaardingen?

Is dat niet iets wat we mee kunnen nemen uit deze crisis: we spelen alleen als de stoelen gevuld zijn? We laden de vrachtwagen pas bij 80 procent voorverkoop. We halen de stoelen van de tribunes en geven elke toeschouwer een klapstoel, één op één. Vanavond niet uitverkocht? Bel je vrienden maar, dan komen we volgende week misschien. Want Peter Brook had gelijk: er is theater als er iemand speelt en er iemand naar kijkt. Het enige dat hij vergat erbij te schrijven: leuk wordt het pas als alle stoelen bezet zijn.”

Dit stuk verscheen eerder bij het Vlaamse podiumtijdschrift Etcetera. Foto: Alleen Samen van De Warme Winkel, foto Sofie Knijff