Het komende nummer van Theatermaker, dat vanaf 1 februari verkrijgbaar is, staat geheel in het teken van kleur. Als voorproefje het persoonlijke verhaal van Monique Duurvoort, choreograaf en oud-danseres van Het Nationale Ballet. ‘Hoe kan ik mij als maker artistiek tot mijn volle potentie ontwikkelen, wanneer ik afhankelijk ben van de witte denk- en doekaders van het Nederlandse professionele danscircuit?’

Door Monique Duurvoort

Culturele diversiteitvraagstukken zijn de laatste tijd weer een heet hangijzer. In de kunst- en cultuursector hangt dit ongetwijfeld samen met de aankomende nieuwe kunstenplanperiode. Beleid uit het verleden wordt geëvalueerd, nieuwe richtlijnen worden opgesteld. Culturele diversiteit is ook nog een speerpunt, en hoe staat het daar eigenlijk mee?

Ik ben een Nederlandse dansprofessional met een gemengde achtergrond: Nederlands (Fries en Zeeuws), Creools Surinaams en Afro-Amerikaans, geboren en getogen in multicultureel Amsterdam. Ik ben nu 44 en zit 37 jaar in het dansvak, geteld vanaf mijn allereerste balletles als zevenjarige. Tot nu toe heb ik een prachtige danscarrière gehad. Ging van de amateurschool naar de vooropleiding, naar de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, naar Het Nationale Ballet (HNB) waar ik in het werk van vele beroemde choreografen heb gedanst. Van mijn omscholingsstudie Kunst- en Cultuurmanagement aan de Erasmus Universiteit naar de beslissing toch bij de artistieke kant te blijven en choreografe te worden (veroorzaakt door het onverwachte succes van mijn allereerste choreografie). Ik werd co-artistiek leider en choreografe bij het hiphop/urban jongerentheaterdansgezelschap ISH, om vervolgens, gedreven door mijn hang naar meer zelfstandigheid, werk te gaan maken bij diverse productiehuizen, gezelschappen en academies. Tussentijds won ik ook nog de prestigieuze Prijs van de Nederlandse Dansdagen. Uiteindelijk koos ik voor volledige zelfstandigheid door mijn eigen stichting op te richten.

Tot zover mijn dansloopbaan in een notendop.

De Kunsten
Graag neem ik u even mee terug naar het prille begin. Als klein meisje zag ik een kroon, een tutu en spitzen en was verkocht. Het theater was iets heel speciaals, dat voelde ik.

Het ballet, met zijn wortels in de Europese hofdans, en de daaruit verder ontwikkelde westerse theaterdans vertegenwoordigt een lange en rijke geschiedenis. Dat ‘de Kunsten’ iets heel bijzonders waren, kreeg ik al vroeg mee. Als jonge balletstudent werd mij duidelijk gemaakt dat de kans in het theater te ‘mogen’ spelen maar voor zeer weinigen was weggelegd. Ik kreeg ook al vrij snel door dat wie toegang kreeg tot (en onderdeel werd van) deze wereld, ook toegang had tot iets anders bijzonders, namelijk status, prestige, aanzien en macht. En bij macht hoort zeggenschap.

Vanaf jonge leeftijd viel me nóg iets op aan die bijzondere wereld waaraan ik me spiegelde, waartoe alleen de allerbesten werden toegelaten, die onze rijke geschiedenis weergaf, die inspeelde op mijn gevoel van trots waarmee ik me wilde identificeren. Die wereld van de Kunsten met een grote K vertegenwoordigden louter en alleen het witte deel van mijn identiteit.
Hoe ouder ik werd, des te meer ik mij begon af te vragen in hoeverre de wereld van de professionele theaterdans ook mijn zwarte identiteit weerspiegelde.

Ik ben bekend met de vele inspanningen om culturele diversiteit binnen de professionele podiumkunsten op verschillende lagen, van speler tot publiek, te bevorderen, om meer aansluiting te vinden bij onze inmiddels behoorlijk multiculturele samenleving. Als dansprofessional zette ik me waar ik kon in, om mee te denken en actie te ondernemen waar het aankwam op diversiteitvraagstukken. Ik nam het verzorgde educatieve projecten, zat als commissielid bij fondsen, nam deel aan vergaderingen en debatten, noem maar op.
Tot zo’n drie jaar geleden. Toen veranderde er iets. Binnen het professionele danscircuit waarin ik me begaf begon ik steeds vaker het gevoel te krijgen dat de vele initiatieven en projecten die werden georganiseerd om culturele diversiteit te bevorderen nauwelijks een daadwerkelijke verandering van bewustzijn, inzicht en overtuiging tot gevolg hadden.
Als maker was ik kort daarvoor artistiek een geheel nieuwe weg ingeslagen en probeerde werk te maken waarin ik iets van mijn samengestelde identiteit kon uiten – mijn zwart-witte identiteit, welteverstaan.

Eurocentrische maatstaven

Het is algemeen bekend dat binnen het establishment van de professionele theaterdans bepaalde normen, waarden, regels en maatstaven gelden, die ervoor moeten zorgen dat er een bepaalde mate van kwaliteit gehandhaafd wordt waarmee we ons kunnen identificeren en profileren. Als maker, van welke achtergrond dan ook, ben je voor wat betreft je (artistieke) ontwikkeling voor een groot deel afhankelijk van de mogelijkheden die binnen dit kader van normen, waarden en maatstaven worden geboden.
En precies daar manifesteerde zich tijdens mijn artistieke ontwikkeling een probleem: alles wordt benaderd, bekeken, getoetst en beoordeeld vanuit die ene eurocentrische of witte West-Europese maatstaf die men binnen de gevestigde orde van de professionele dans hanteert. Terwijl zich in het werk dat ik maak wel degelijk naast mijn witte kant óók mijn zwarte kant manifesteert. Als maker streef ik naar het ontwikkelen van een artistiek oeuvre waarbij vraagstukken rond culturele identiteit, achtergrond, identiteitsvorming, zelfbeeld, gezamenlijke geschiedenis of postkoloniaal discours centraal staan. Maar hoe kan ik mij als maker artistiek tot mijn volle potentie ontwikkelen, wanneer ik afhankelijk blijk te zijn van de witte denk- en doekaders van het Nederlandse professionele danscircuit?

Een paar principiële knelpunten waar ik zoal tegen aan ben gelopen: moet ik voor mijn artistieke ontwikkeling afhankelijk zijn van een organisatie waarvan de directeur de ‘Pietitie’ voor het behoud van Zwarte Piet pontificaal heeft ondertekend? Moet ik afhankelijk zijn van coaches die ik eerst een spoedcursus geschiedenis moet geven, zodat zij de thema’s waarmee ik werk,  bijvoorbeeld slavernij, wat beter kunnen begrijpen?

Of dit: van een Nederlandse maker met een biculturele achtergrond lijkt te worden verwacht dat hij of zij toegankelijk en herkenbaar werk aflevert, want we zijn binnen ons circuit naarstig op zoek naar nieuwe doelgroepen en die moeten het snappen. Laagdrempelig heet dat. De vraag of ik als maker behoefte heb om ‘toegankelijk’ werk te maken lijkt van minder belang. Nog eentje: er is al weinig ruimte voor het huisvesten van individuele makers, maar voor multiculturele makers is er nóg minder ruimte. Van hen wordt eigenlijk vanzelfsprekend verwacht dat ze hun artistieke ei leggen binnen één van vier doelcategorieën: jongeren, urban, werelddans en/of community. Hoezo?

Het zit me hoog, de beperkte mate waarin makers met een biculturele of zwarte achtergrond zich artistiek lijken te kunnen ontwikkelen binnen de professionele Nederlandse theaterdans. En ik merk dat mijn geduld op raakt.
Ik wil me als maker én als mens na al die jaren ook wel eens begeven in een omgeving die ook míjn achtergrond weerspiegelt en vertegenwoordigt. Eentje die voortkomt uit een oprecht geloof in de noodzaak van culturele diversiteit in de kunsten. Niet omdat er geldpotjes beschikbaar zijn of omdat het marketingtechnisch een handige tool is om het publieke imago een boost te geven.
En als de praktijk leert dat die omgeving er nu nog niet is, wil ik me onafhankelijk verder kunnen ontwikkelen. Maar juist dit laatste is nog helemaal niet zo makkelijk binnen de voorhanden zijnde kaders.

Deze bewustwording had een pittige persoonlijke crisis tot gevolg, die zich uitte in een algehele twijfel over mijn leven binnen de professionele dans. Overdreef ik? Vatte ik alles te zwaar op? Uiteindelijk was ik toch gewoon bij HNB aangenomen? Had ik me aangesteld toen ik daar een officiële klacht indiende toen er gedreigd werd met ontslag omdat ik mij voor de zoveelste keer niet lichter wilde schminken om esthetisch beter in de groep te passen? Of toen ik negentien jaar geleden bij HNB aangaf dat de traditionele zwartepietfiguur in de destijds nieuwe versie van Notenkraker, met z’n zwart geschminkte gezicht, dikke rode lippen, oorringen, Afro-pruik en een roe, een racistische karikatuur was? En toen het gezelschap er ook nog voor koos uitgerekend die zwartepietenrol tijdens de wereldpremière te laten vertolken door een van de zeer weinige donkere mannelijke dansers in het gezelschap, een Cubaan?
Overdreef ik toen ik er als choreografe bewust voor koos te gaan werken met gekleurde Nederlandse dansers, niet omdat ze gekleurd waren, maar simpelweg omdat ik deze talenten van eigen bodem, behalve in wat jongerentheater, nooit terugzag op de podia van het professionele theaterdanscircuit? Of de vele lange gesprekken die ik voer met jonge gekleurde dansers die ik coach, die denken toch nergens terecht te kunnen omdat ze zichzelf nergens vertegenwoordigd zien. Of, recent nog, toen ik een paniektelefoontje pleegde naar ex-werkgever HNB om ze vriendelijk doch dwingend te verzoeken tijdens deze reprise van Notenkraker de traditionele zwartepietfiguur aan te passen? Want Michaela DePrince in de hoofdrol met een blackface Zwarte Piet aan haar zij zou wel eens een uitglijder van jewelste kunnen worden. Maar gelukkig, negentien jaar na de wereldpremière is ook bij HNB het kwartje gevallen dat Zwarte Piet beter roetveegjes kan krijgen. Vooruitgang, hoera!

Zwarte topkunst

In 2013-2014 ging ik met een beurs twee maal voor langere tijd naar de Verenigde Staten; naar New York en Philadelphia. Ik spiegelde mij van jongs af aan al aan de Afro-Amerikaanse theaterdans, met haar diversiteit aan dansstijlen die allemaal voor de verandering óók eens iets zeiden over mijn zwarte achtergrond en ervaringen. Dus ik wilde kijken hoe ze het daar aanpakten.

Ik zag er professionele theaterdans, eveneens voortgebracht vanuit een westerse cultuur, die tegelijk de zwarte identiteit weerspiegelde – want Afro-Amerikanen drukten hun stempel op de Amerikaanse kunst en cultuur vanaf het begin van de slavernij.

Ik kreeg er de mogelijkheid het werkproces te volgen van mensen en organisaties aan de absolute top van de Afro-Amerikaanse theaterdans. Zoveel vertalingen en interpretaties van mijn witte identiteit die ik in de Nederlandse en Europese theaterdans zie, zoveel vertalingen en interpretaties zag ik hier van mijn zwarte identiteit. Voor het eerst in mijn leven zag ik hele gezelschappen met professionele dansers die eruitzien zoals ik. Ik leerde mensen kennen als Virginia Johnson, directeur van Dance Theatre of Harlem; Raven Wilkinson, de eerste gekleurde danseres van het Ballet Russe de Monte Carlo in 1955, later soliste bij HNB; Misty Copeland, principal/soliste bij het American Ballet Theatre; en Theresa Ruth Howard, ex-danseres bij het Dance Theatre of Harlem, balletdocente bij de Ailey School, schrijfster en oprichter van het digitale Museum of Blacks in Ballet (MOBB). Met hen voerde ik urenlange gesprekken over culturele-diversiteitkwesties binnen het professionele ballet. Sylvia Waters, die achtendertig jaar het jongerengezelschap Ailey II van het Alvin Ailey American Dance Theater leidde, neemt me aan de hand mee naar binnen bij het gezelschap, waar ik de dansers onder andere werk van choreograaf Hans van Manen zie instuderen –  werk dat ik zelf zo goed ken. Ik woonde de fascinerende repetities bij van Rennie Harris, icoon van de Amerikaanse hiphopdans in theater. En dan Camille A. Brown, in wier werk de hele Zwarte Diaspora tot leven lijkt te komen in een taal van het hier en nu. Ik zag het en ik snapte het, want het vertelt over een deel van mijn achtergrond, over het zwarte deel van mijn identiteit, op een manier zoals ik die nooit op een Nederlands danspodium ben tegengekomen en voorlopig ook niet verwacht tegen te komen.
Ik wil de situatie in de Verenigde Staten niet romantiseren, maar waarom hebben wij hier in Nederland zo goed als niets vergelijkbaars?

Kan het zo zijn dat de vertaling van culturele diversiteit in het establishment van de Nederlandse professionele theaterdans vooral behapbaar moet zijn voor het establishment zelf? Durf ik zover te gaan om te stellen dat wanneer het op culturele diversiteit in de professionele theaterdans aankomt, het altijd maar tot een bepaald punt lijkt te kunnen gaan? Dat er sprake lijkt te zijn van een soort van ondefinieerbaar en onzichtbaar (glazen) plafond?
Als mijn werk op wat voor manier dan ook begrensd wordt door de verwachting van buitenaf dat ik mij op een bepaalde doelgroep richt of me binnen een bepaalde categorie beweeg, waarvan het establishment heeft besloten dat die onder de noemer ‘cultureel divers’ valt, word ik beperkt in mijn artistieke ontwikkeling. Het werk dient hiermee immers altijd minimaal een van de vier eerder beschreven doelen: jongeren, urban, werelddans of community. Terwijl ik ook als professional met een multiculturele achtergrond wil kunnen werken zónder mij te hoeven bewijzen of te verantwoorden in mijn culturele diversheid.

Morgen
Op naar de toekomst, al stemt die me somber als ik jonge Nederlandse dansers en makers met een biculturele achtergrond zie en spreek. De vanzelfsprekendheid waarmee ze klaargestoomd worden om hun ding te doen binnen een van de doelcategorieën vind ik angstaanjagend. Met als geluk altijd nog dat commerciële circuit dat ze achter de hand houden.
Waar zijn de professionele theaterdansgezelschappen die buiten de doelcategorieën vallen en werk (kunnen) ontwikkelen vanuit een ander dan een wit westers perspectief met eurocentrische esthetische normen en waarden? Waar is dat werk in de professionele theaterdans dat op de een of andere manier, in welke vorm dan ook, in een eigen onafhankelijke stem, iets zegt of refereert aan andere perspectieven en ervaringen?

Ik zeg dit omdat Nederland mijn thuis is, en ik vind dat ik als Nederlander het recht heb mijn Nederlandse multiculturele identiteit vertegenwoordigd te zien binnen het professionele kunstcircuit. Ik zeg het omdat ik wil dat wij al ons Nederlandse (dans)talent hier kunnen houden, dat het niet voortijdig de handdoek in de ring gooit of vertrekt naar het buitenland omdat ze hier geen mogelijkheden zien of krijgen. Net als iedereen moeten ook jonge biculturele talenten toegang krijgen tot de allerbeste scholing en middelen, om zo gelijkwaardige kansen te krijgen om toe te treden tot de wereld van de kunst – en daar een permanente plek te verwerven. Want het is tijd voor een professioneel dans- en kunstlandschap dat het Nederland van nu weerspiegelt.

Foto: Roos Trommelen