Dansbeleid moet de hele keten meenemen, van educatie bij kinderen en amateurs tot de internationale top. En er is een betere afstemming nodig tussen de verschillende overheden. Dit zijn enkele van de voorstellen voor verbetering van het dansbeleid die de sector vandaag per brief aanbiedt aan minister Bruins van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Aanleiding zijn de subsidiebesluiten van afgelopen zomer die de danssector niet bracht wat zij ‘nodig achten voor een vitaal danslandschap’.
De brief is namens de sector opgesteld door De Nederlandse Dansdagen, in samenwerking met branchevereniging NAPK, diverse gezelschappen, instellingen, festivals, producenten, educatieve organisaties en makers uit het hele land. De samenstellers menen dat er veel verbeteringen mogelijk zijn die leiden tot een ‘gezonder en toekomstbestendiger danslandschap in Nederland’ en doen daartoe een aantal concrete voorstellen. Ze hopen dat de minister ze betrekt in zijn overwegingen bij het opstellen van zijn uitgangspunten voor de volgende subsidieperiode 2029-2032.
Een van de belangrijkste punten voor de briefschrijvers is – zoals al vaker en breder in de cultuursector is bepleit – een betere afstemming tussen de verschillende overheden. Voor een goed functionerend stelsel vragen ook deze schrijvers om ‘een wettelijke erkenning en verankering van de taken van de verschillende overheden in het stelsel’. Daarin zouden onder meer de zorg voor voldoende speelplekken, het afstemmen van termijnen en aanvraagprocedures opgenomen kunnen worden.
Essentieel daarbij is voor de danssector dat de hele keten wordt meegenomen, van educatie bij kinderen en amateurs tot de (inter)nationale top. Ook voor makers met een heel diverse achtergrond is er ruimte nodig. Naast de makers met een (professionele) dansopleiding bestaat het landschap steeds meer ook uit makers die voortkomen uit de community zelf en uit autodidacten.
Concreet formuleerden de schrijvers onderstaande voorstellen:
Gespreid over het hele land zou gewerkt moeten worden aan functieclusters voor de dans, waardoor een samenwerkend ecosysteem ontstaat. Een ecosysteem waarbinnen een podium, een festival en een productie- en ontwikkelfunctie kunnen bouwen op langjarig vertrouwen. Deze clusters moeten de opdracht krijgen om stabiliteit en doorstroom voor makers te borgen. Voor alle makers: nieuwe makers, mid-career tot instellingen met een jarenlange historie. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen clusters van regionale en nationale betekenis. Het stelsel zou de ruimte moeten bieden deze clusters van onderop tot stand te brengen. Door op bovenstaande wijze de productie- en ontwikkelfunctie stabiliteit te geven kan voorkomen worden dat makers om hun werk te kunnen maken eigen stichtingen of gezelschappen moeten oprichten. Vernieuwing en (door)ontwikkeling kan op deze wijze een plaats krijgen in een stabiele infrastructuur.
Educatie en ondersteuning van het amateurcircuit zijn belangrijke bouwstenen voor een gezond danslandschap. Gemeenten spelen daarin een essentiële rol. Zij zijn verantwoordelijk voor de binnen-en buitenschoolse cultuureducatie en de ondersteuning en facilitering van organisaties en initiatieven binnen het amateurcircuit. Deze bouwsteen zou onderdeel moeten zijn van de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en gemeenten.
De subsidies bij de Rijksfondsen en de Basisinfrastructuur kunnen beter aansluiten bij de vaak niet-lineaire carrière van danskunstenaars, door hen de mogelijkheid te geven aan te vragen voor 2, 4, 6 of 8 jaar. Het zou goed zijn als de subsidiemogelijkheden aansluiten bij de wijze waarop een danscarrière zich ontwikkelt in plaats van dat de carrière zich moet voegen naar het subsidielandschap.
Maak een onderscheid tussen subsidies voor artistieke ontwikkeling en onderzoek (zonder directe productieverplichting) en subsidies gericht op het realiseren van producties en tournees. Dit geeft makers meer ruimte en flexibiliteit om hun artistieke proces te verdiepen en te vernieuwen. Artistieke ontwikkeling is immers een essentiële stap in het ontstaan van toekomstig werk, maar wordt in het huidige systeem nauwelijks gefaciliteerd. Nu ligt de nadruk te sterk op productie en presentatie, wat leidt tot een overaanbod van voorstellingen en onvoldoende ruimte voor reflectie, experiment en groei.
Zorg voor een zorgvuldige afbouw als instellingen hun meerjarige subsidie kwijtraken.
Waarborg de positie van mid-career makers in het dansstelsel. Ze zijn essentieel voor een vitaal danslandschap. Zij dragen bij aan duurzame artistieke ontwikkeling en verbinden generaties. Juist deze groep werd hard geraakt in de subsidietoekenningen voor 2025–2028: velen verloren hun subsidie, terwijl er de afgelopen jaren intensief in hen is geïnvesteerd. Door hun positie nu niet te borgen dreigt kapitaalvernietiging. Deze makers vormen een krachtige schakel met de landelijke dansinfrastructuur en potentiële clusters en hebben een sleutelrol in de verdieping en groei van het veld.
Introduceer een specifieke stimulans voor toegankelijkheidskosten om de inclusie binnen de sector structureel mogelijk te maken, zodat drempels voor deelname en productie voor diverse groepen worden weggenomen.
Naar aanleiding van de besluitvorming voor de lopende subsidieperiode is discussie ontstaan over de adviespraktijk bij zowel de Raad voor Cultuur als het Fonds Podiumkunsten. De veelheid aan aanvragen die binnen een kort tijdbestek beoordeeld moeten worden raakt aan de grenzen van het huidige model. Wij geven u daarbij in overweging om bij de beoordeling van aanvragen meer ruimte te geven aan bezoldigde monitoring en visitatie door commissies die daarvoor de tijd krijgen en waarbinnen voldoende deskundigheid aanwezig is.
Het Theaterkrant Magazine van maart 2025 gaat dieper in op het subsidiebestel. Welke knelpunten zien we, en welke mogelijkheden zijn er voor een aangepast theaterbestel?
Foto: Hans Gerritsen – Icoon van Introdans / Lucinda Childs