Theatervormgever Paul Gallis is vanochtend in zijn Italiaanse woonplaats Villadeati op 81-jarige leeftijd overleden. Dat maakte zijn man vandaag bekend. Gallis ontwierp decors, kostuums en licht voor meer dan 300 voorstellingen.

De in Amsterdam geboren Gallis werkt acht jaar op een accountantskantoor, als hij in 1965 toenmalig grimeur en later regisseur Paul Vermeulen Windsant ontmoet. Gallis wordt zijn vriend en vaste ontwerper, eerst bij het Dokumentair Aktueel Theater (DAT), daarna bij onder meer het Rotterdams Toneel, FACT, Baal, De Appel en het Zuidelijk Toneel (Globe). Bij het laatste gezelschap zit hij samen met Gerardjan Rijnders in de artistieke leiding. Hij volgt de regisseur als die in 1987 Toneelgroep Amsterdam opricht. Bij het stadsgezelschap blijft hij betrokken vanaf Rijnders’ regie Bakeliet in 1987 tot diens Echt iets om naar toe te leven in 2005.

Ondertussen werkt Gallis ook met regisseurs als Leo Hogenboom, Leonard Frank, Ger Thijs, Ton Lutz, Hans Croiset, Karst Woudstra, Peter de Baan en Sam Bogaerts. Meer dan 300 producties zal hij vormgeven. Want naast de theatergezelschappen, komen de opdrachten ook al snel van dansgezelschappen, zoals De Nieuwe Dansgroep van Jacqueline Knoops en Het Nationale Ballet, van operagezelschappen als Opera Zuid en de Nationale Reisopera, en van musicalproducenten, zoals Lancelot Nederlandse Theaterprodukties (Foxtrot, 1977), Carré Theaterprodukties (Cats, 1987) en uiteindelijk Joop van den Ende Theaterproducties (onder andere Cyrano, Evita, West Side Story, Joe – de musical en Elisabeth). Een deel van zijn ontwerpen wordt nog steeds gebruikt voor musicalproducties over de hele wereld.

Gallis stond bekend om zijn grootse monumentale decors, met stevige effecten. In Bakchanten (1986) van Het Nationale Ballet liet hij bijvoorbeeld elke avond opnieuw een autoruit van twee bij ruim een meter lang in stukken breken. In dezelfde voorstelling hing een slagwerker met instrumentarium zes meter boven de grond in een metalen kooi. Maar zijn ontwerpen zijn ook zo uiteenlopend van aard, dat ze niet in één bepaalde Gallis-stijl ondergebracht kunnen worden. ‘Ik vind het leuk om de ene keer dit en de andere keer weer iets heel anders te doen’, zei hij in 1990 tegen het Algemeen Dagblad. ‘Ik beperk me niet tot een stijl, maar ik maak gebruik van alle stijlen. Dat moet ook wel, want als je in een klein land als Nederland maar één soort decors zou maken, ben je gauw klaar.’

Gallis’ eerste regies zijn dan ook zeer realistisch, aansluitend bij het hyperrealisme in de toenmalige schilderkunst. Recensent Jac Heijer noemde hem in 1976 in NRC zelfs een ‘maniakale detaillist’. Later liet hij dat realisme steeds meer los voor meer ruimtelijke constructies. In 1990 vertelde Gallis aan NRC dat het decor zelfs haaks moet staan op de echtheid. ‘Toneel is namaak. Als decorontwerper is het soms goed de tekst helemaal te negeren. Neem De Mensenhater van Molière, wat haal je je niet voor overbodigs op de hals als je uitvoert wat in de aanwijzing staat. Ik ontwierp een grote rode doos, waarin na verloop van tijd kandelaars omlaag zakten.’

In 1991 bekroonde de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties Gallis met de prestigieuze Proscenium Prijs, voor zijn ontwerpen voor Het jachtgezelschap en De functie bij Toneelgroep Amsterdam. In 2009 volgde voor de productie Anatevka de John Kraaijkamp Musical Award voor het beste decor. Vanwege zijn betekenis voor het toneel in Nederland werd hij ook benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

En dat terwijl Gallis op 16-jarige leeftijd na een ongeluk aan één oog blind werd. Mede daarom ontwierp hij van elk decor een maquette. ‘Alleen door het maken van een maquette krijg je een goed inzicht in de dieptewerking en de verhoudingen van de verschillende elementen, ook al is dit misschien een beetje op z’n janboerenfluitjes. Met poppetjes erin op de juiste schaal krijg je vaak al een hele goede indruk’, aldus de vormgever. Een groot deel van deze maquettes is ondergebracht bij de Theratercollectie van Allard Pierson/Stichting TIN.