Na bijna vijftig jaar neemt ze afscheid, Hanny Alkema, de ongekroonde koningin van de theaterjournalistiek. Alkema schrijft sinds 1973 over theater, eerst in NRC Handelsblad, daarna voor de Volkskrant en de afgelopen dertig jaar in Trouw. Wat is er in die tijd veranderd in de theaterjournalistiek?

Nee, ze stopt zeker niet omdat ze er genoeg van heeft; ze kan nog steeds even enthousiast worden van voorstellingen als voorheen. Het is een mix van – toch wel een beetje ja – die leeftijd (79) en het idee dat alles steeds sneller moet omdat de kranten nu eenmaal steeds meer online lezers hebben en waar het snel kan, moet het ook snel. ‘Ik ben een perfectionist’, zegt ze. ‘Ik kan eindeloos schaven aan een recensie, nog steeds.’ En ze heeft geen zin meer om zich opgejaagd te voelen.

Ze begon met het schrijven van recensies voor NRC Handelsblad in 1973. Ze studeerde nog, dramaturgie in Amsterdam – Benjamin Hunningher was er hoogleraar – nadat ze in Groningen haar kandidaats Nederlands had gehaald. Ze wilde ‘iets’ met theater: op de middelbare school en tijdens haar studie zat ze bij toneelclubjes, maar acteren, nee, dat wilde ze niet. Leuk ‘ter lerinhe’, maar meer niet. Wel liefst iets met schrijven: ‘Ik had wat verslagen gemaakt van voorstellingen die we in het kader van de opleiding hadden gezien en scripties geschreven die als toegankelijk werden ervaren, kennelijk een uitzonderlijk gegeven. Op grond daarvan werd ik uitgenodigd om voor NRC Handelsblad wat proefstukken te maken en die vielen in goede aarde.’

Het was een echte mannenwereld waarin ze belandde of misschien beter: een wereld van sigaar rokende en whisky nippende heren: ze was niet alleen de enige vrouw, maar ook de helft jonger dan de andere recensenten. ‘De male gaze domineerde, er werd flink gedronken, echt een machocultuur.’ Aanvankelijk werd ze gezien als een ‘jong kippetje’, om beurten haastten de heren zich een koffietje voor haar te halen in de pauze. Toch werd na een tijdje wel degelijk gezien dat zij iets nieuws bracht: ‘Aanvankelijk zetten zij het weg als “vrouwenblik”, maar op een gegeven moment zagen ze wel in dat ik op een aantal vlakken anders keek en fundamenteel andere keuzes maakte.’ Zo schreef ze over hoe vrouwenrollen werden neergezet, die doorgaans min of meer systematisch genegeerd werden. En al zijn er inmiddels veel meer vrouwen die recensies schrijven, nog steeds ziet ze dat er vaak op een andere manier wordt gekeken: ‘Mannen letten meer op de mannelijke personages, vrouwen kijken naar onderlinge verhoudingen.’

In die beginjaren had ze geregeld last van boze regisseurs: zo was Carel Briels – niet voor niks de ‘Napoleon van het massaspel’ genoemd – zo boos over haar kritiek op zijn Gijsbrecht dat hij al zijn connecties – en dat waren er nogal wat – opriep om een boze brief te sturen naar NRC Handelsblad. Wat ze in groten getale deden. ‘Het pleit voor de krant dat ze er zich er niks van aantrokken.’

Hoe dat ging in de jaren zeventig, nog in de verste verte geen computer te bekennen? Bijna niet te geloven zo omslachtig: ‘Ik schreef mijn stukken met de hand, gewoon op een kladbloc. Ik ben een nachtmens, altijd geweest en een perfectionist dus vaak was ik pas heel laat klaar, in de vroege ochtend, soms pas tegen 6 uur. Dan belde ik mijn stuk door naar ‘de steno’ die de tekst vervolgens doorgaf aan een typiste. Dan keek er een eindredacteur of corrector naar die eventueel nog wat aanpassingen deed, vervolgens ging de tekst naar de zetter met nog een correctieronde en dan eindelijk naar de drukker. Kun je je voorstellen hoeveel fouten zo’n werkwijze oplevert? Je kon je suf dicteren en elke naam precies spellen, maar sommige dingen gingen structureel mis, bijvoorbeeld de naam van Matin van Veldhuizen werd altijd veranderd in Martin. Heel ergerlijk.’

Bij NRC Handelsblad heeft ze behalve aandacht voor de rol van vrouwen ook het jeugdtheater geïntroduceerd, daar was eerder amper ruimte voor: ‘Het niveau van het jeugdtheater is in Nederland ongelooflijk hoog en dat is al begonnen in de jaren zeventig. In het begin werden mijn stukjes door de sector met de nodige argwaan bekeken want men was binnen het jeugdtheater gewend elkaar over de bol te strijken, vooral omdat ze al zolang in het verdomhoekje zaten. En je kan wel lieve, leuke dingen zeggen maar dan neem je mensen niet serieus. Als vanzelf ben ik daarna ook in het poppentheater beland dat met een stoffig imago kampte. Het werd beschouwd als ‘iets voor kinderen’ terwijl het een volwaardige beeldende kunst is. Binnen de kortste keren was ik dé deskundige op het gebied van poppentheater; ik heb er ook een paar boeken over geschreven (zie onder). Heel interessant wat er in Nederland tot stand is gebracht op dat gebied, onder meer door Rieks Swarte.’

In 1982 is ze overgestapt naar de Volkskrant: ‘Ze zaten al een tijdje achter me aan en omdat het een ochtendkrant is, hoefde ik niet meer ’s nachts mijn stukken te schijven. Inmiddels had ik een dochter en hoewel ik een echte nachtbraker ben, nog steeds, en het altijd heerlijk vond in die stille, nachtelijke uren te schrijven, was een ander ritme met een kind toch wel te prefereren. De deadline voor de ochtendkrant was begin van de middag dus ik kon overdag schrijven.’

Bij de Volkskrant kreeg ze grappig genoeg veel meer reacties van lezers: ‘Een Volkskrantlezer, die boos is, klimt meteen in de pen. De NRC-lezer heeft van zijn moeder waarschijnlijk geleerd eerst tot tien te tellen.’ Ze ging niet anders schrijven en geen van haar werkgevers heeft wat dat betreft ooit eisen gesteld: ‘Ik ga sowieso prudent om met mensen en ik vloek alleen thuis, niet in de krant. Daar heb ik trouwens nog wel een veelzeggende anekdote over: ik schreef een recensie voor NRC over een stuk van de Haagse Comedie waarin gevloekt werd, ‘godverdomme’. Het was tijdens een matinee: de Haagse Schouwburg zat vol deftige, veelal hardhorige dames op leeftijd die met hun vriendin of gezelschapsdame uit waren en dat behoorlijk schokkend vonden: je hoorde dat ‘godverdomme’ in schier eindeloze herhalingen zachtjes door de zaal golven. In mijn recensie gebruikte ik dat, waarbij ik dat ‘godverdomme’ keurig tussen aanhalingstekens zette zodat duidelijk was dat het een citaat uit de voorstelling was. En wat stond er in de krant? De eindredacteur bleek het te hebben aangepast naar een sloom ‘potdomme’. Ik was woedend: hoe kan je een citaat verbeteren?’

In 1985 kreeg ze een ongeluk met ernstige gevolgen. Aanvankelijk werd gedacht dat het een hersenschudding was, maar later bleek haar hoofd op de verkeerde plek te zijn geraakt: een acute ontregeling van het vegetatieve zenuwstelsel: ‘Ik kon niks meer, niet praten, niet lezen, niet lopen. Echt helemaal niks.’ Het duurde twee jaar voordat ze de draad weer voorzichtig op kon pakken. In die tijd heeft ze zichzelf weer leren lezen en schrijven. ‘Door kinderboeken lezen, vanwege de korte zinnen en grote letters.’

Toen ze er wel weer aan toe was om wat te gaan doen, werd ze tot haar geluk – haar contract bij de Volkskrant was inmiddels ontbonden – gebeld door de NOS die een redacteur zocht voor een nieuw televisieprogramma: Uit de kunst. ‘Daar ben ik langzaam weer begonnen, in een fijn team met allemaal nieuwe mensen.’ Het was een succesvol programma, het paradepaardje van de NOS.

In 1992 werd ze gebeld door Trouw – ze heeft nog nooit zelf gesolliciteerd, haar leven lang is ze gevraagd voor functies – en had ze wel weer zin in de regelmaat van recensie schrijven. De rest is geschiedenis. ‘Natuurlijk, het vak is veranderd. Er was vroeger meer plek voor recensies en de stukken waren beduidend langer, soms wel 1000 woorden.’ Dat is tegenwoordig ondenkbaar bij dagbladen. In de eerste jaren bij Trouw kon ze schrijven wat ze wilde, na de overgang van groot naar klein krantenformaat golden andere regels. ‘Er zijn periodes met een chef die al dan niet affiniteit met kunst heeft, dat maakt nogal uit, maar het zijn ook een soort golfbewegingen: een periode met minder aandacht voor kunst wordt altijd gevolgd door een revival.’

Ze heeft in haar recensies altijd veel aandacht besteed aan de vormgeving: ‘Ik begon vaak met een beschrijving van de vormgeving omdat dat een mooie ingang biedt tot een voorstelling en vaak verwaarloosd wordt. Het beeldende element is steeds belangrijker geworden in het Nederlandse theater, dat vind ik een belangrijke ontwikkeling. Zoals het ‘toneel’ van de jaren zestig of zeventig ook steeds rijker is geworden: toneel werd theater, met ruimte voor andere disciplines zoals muziek, dans, beeldende kunst, poppentheater, film en video.’

Waar ze faliekant tegen is, is de tendens om vanwege de krimpende ruimte in de dagbladen alleen nog maar positieve recensies te plaatsen. ‘Wij zijn geen reclamebureau. Als je kritiek niet serieus neemt, is dat de dood in de pot.’ Al even fel is ze over de ‘verwoking’ binnen kunst en de samenleving: ‘Je moet alles kunnen zeggen. Van theater leer je juist om zonder vooroordelen te kijken omdat je leert je te verplaatsen in alle mogelijke personages.’

‘Het niveau van het theater in Nederland is ongekend hoog, daar zouden we heel trots op moeten zijn. Er is een waanzinnig brede range aan voorstellingen van de grote gezelschappen, van Ivo Niehe, zoals ze Van Hove per ongeluk – Freudiaanse slip of the tongue? – noemt, tot aan de succesvolle locatieprojecten en de mooie, kleine voorstellingen, zoals De wanen. Ze is optimistisch over de toekomst van het theater: ‘Ik vind dat het theater zich heel veerkrachtig heeft getoond: na de kaalslag in de kunst door die man wiens naam ik niet wil uitspreken en daarna de coronajaren. Ik zie zoveel theatermakers die weer zijn opgestaan, zich niet laten intimideren en doorgaan met mooie en belangrijke dingen te maken. En, niet onbelangrijk: eindelijk zijn er meer vrouwen in de leiding van de grote artistieke gezelschappen. Nederland barst van het theatertalent.’

Foto: Hanny Alkema werd in 2014 geridderd in de Orde van Oranje Nassau vanwege haar vele verdiensten voor kunst en cultuur


Boeken van Hanny Alkema
* Een Kleurend Podium, multiculturele kunst in Nederland (1988)
* Feike Boschma, een leven aan draadjes (1992)
* Bewogen beelden, poppen-, beeldend en objecttheater sinds 1945 (1994)
* Hinderik, of de schoonheid van roest en plexiglas (1994)
* De wondere wereld van Cilli Wang (1996)
* Vertel…Vertel! 15 jaar theatergroep Delta (1998)
* Een pop is geen pop is (2005)