Het was het huis van velen, de Groninger Stadsschouwburg op de avond van 7 oktober. Maar niet dat van Bernarda Alba. Zij schitterde door afwezigheid. De Spaanse weduwe uit het stuk van Federico García Lorca zou aanvankelijk deze avond haar tirannieke bewind hebben mogen botvieren maar het liep anders. Regisseur Julie Van den Berghe kreeg mot met het Noord Nederlands Toneel, de voorstelling werd geschrapt en de Vlaamse Van den Berghe nam vroegtijdig afscheid van Groningen.

Zij was dan ook de tweede grote afwezige tijdens de Theaternacht die het NNT aanrichtte, op instigatie van schouwburgdirecteur Henk Kuipers. Een nacht (die overigens heel on-Gronings al voor elven stopte) die was gevuld met zes solo’s van de actrices die gecast waren voor Het huis van Bernarda Alba. De agenda’s waren immers leeg.

De boeiende vraag vooraf was natuurlijk: zouden de zes vrouwen op enigerlei wijze verwijzen naar de tragedie die zich binnen de muren van NNT’s thuisbasis De Machinefabriek had afgespeeld? Nee dus. Met heel veel goede wil zou je het hoofdthema van de avond – ‘wie ben ik?’ – eraan kunnen linken maar dan moet je van heel goede huize komen.

Wat de uitverkochte schouwburg, die tot in alle hoeken en gaten werd gebruikt voor dit in korte tijd in elkaar geflanste theaterfestivalletje, wel kreeg was een fascinerende, bonte waaier van theatertalent. Zonder regie, met slechts hier en daar wat professioneel advies, presenteerden Marit Hooijschuur, Laurien Riha, Annelotte van Aarst, Nadia Amin, Khadija El Kharraz Alami en Rosa da Silva zich met performances die allemaal even origineel als boeiend waren.

El Kharraz Alami mocht voor het voltallige publiek aftrappen met Nu ben ik Medea, een solo waarin ze uitlegt waarom ze zich ‘volledig kan identificeren met Medea’, die haar kinderen vermoordde. Maar die ‘volledige identificatie’ heeft ze ook met Jason, die ervoor koos haar te verlaten. Kwetsbaar (in het begin staat El Kharraz Alami in haar ondergoed op een catwalk met het publiek op haar lip), sereen, relativerend en onderzoekend tegelijk. Later moet deze solo een volwaardige voorstelling worden, iets om nu al naar uit te kijken.

Laurien Riha trekt in Wie ik zou zijn als ik mezelf niet was de hele trukendoos van het ingeleefd acteren open. Voor haar solo ondervroeg ze willekeurige passanten naar hun ideeën over wie zij zou kunnen zijn. Los van het feit dat ze heerlijk kan losgaan op alle typetjes, stelt ze hiermee intelligente vragen over identiteit en vooroordelen.

De kwetsbaarheid van het naakte lichaam wordt door Marit Hooijschuur nog een stapje verder doorgevoerd. In Jackie speelt ze de monoloog van Elfriede Jelinek over de hele lengte van de grote foyer, met het publiek gezeten aan weerszijden van een lange, witte strook. In het werk van de Oostenrijkse schrijfster speelt (zowel fysiek al psychisch) geweld een grote rol en dat is in dit stuk over Jacqueline Kennedy al niet anders. De lugubere, plastische beschrijving van de moordaanslag op John F. leidt tot gedachten over vlees, lichaam en identiteit. Als Jackie zich heeft afgevraagd of zij leeft door haar kleren of dat het juist andersom is, ontworstelt Hooijschuur zich uit haar nauwsluitend mantelpakje en maakt naakt een dood personage van haar levenloze kleren.

Indrukwekkend is ook Saudade van Rosa da Silva. In de laad- en losdock speelt en zingt ze over haar Portugese en Drentse afkomst, bijgestaan door muzikant Remko Wind in mede door Daniël Lohues gecomponeerde liedjes. Moeiteloos wisselt ze tussen verschillende personages die ze krachtig en groot neerzet. De hele voorstelling balanceert ze tussen luchtige vertelling en ontroering, waarbij alles oprecht en persoonlijk blijft. We lachen om de irritaties die een dubbele achtergrond met zich mee kan brengen, het andere moment zijn we ontroerd door een verhaal over haar moeder.

Gekleed in een mierzoet roze jurkje met veren en uitgedost met een grote, blonde pruik staat Annelotte van Aarst in Dove als Dolly Parton op het kleine podiumpje in het theatercafé van de schouwburg. Het begint gelikt, met een flirtende, vrolijk playbackende Parton, maar langzaam zien we de act afbreken en toont Van Aarst ons de gebroken vrouw achter deze Dolly.

De avond eindigt met een fragmentatiebom. Nadia Amin haar tanden heeft gezet in leven en werk van Nina Simone, het uit elkaar gerukt in lied- en interviewfragmenten en door middel van loops en samples weer uitgespuugd. Het resultaat is imponerend. Met twee muzikanten die haar spaarzaam en zeer subtiel begeleiden giet ze haar zangkwaliteit in een dwarse performance. Het gaat niet in de eerste plaats om het oeuvre van Simone maar vooral om de bejegening die haar als zwarte vrouw ten deel is gevallen. Een carrière als klassiek pianiste was daardoor uitgesloten. En als jazz- of blueszangeres wilde ze al helemaal niet worden afgeschilderd. Dat zijn maar door witte mensen bedachte etiketten voor zwarte muziek.

Hoe politiek ook, Amins performance wordt geen plat statement. Integendeel. Van Mississippi Goddam horen we slechts een kort themaatje, van andere songs louter fragmenten. Natuurlijk horen we Simones uitspraken over het recht op geweld maar er zijn ook reacties op drammerige vragen van interviewers over haar woonsituatie of haar geldzorgen. Zoals de documentaire What Happened Miss Simone? liet zien wat voor een complexe vrouw Nina Simone was, zo vergroot Amin het raadsel: een grootse muzikante, een gecompliceerd mens.

Foto: Knelis (Nu ben ik Medea – Khadija El Kharraz Alami)