Het gebrek aan nieuw Nederlands repertoire in de grote zaal wordt niet veroorzaakt door de toneelschrijvers, maar door de regisseurs, meent Teunkie van der Sluijs (1981). ‘Ze zijn er wel, de grotezaalschrijvers, maar ze krijgen de kans niet.’ 

Vandaag spreken schrijvers, regisseurs, beleidsmakers en critici met elkaar over de stand van zaken in de toneelschrijfkunst in Nederland op het symposium Tekst. Teunkie van der Sluijs, werkzaam als regisseur in Nederland en Engeland, grijpt dit moment aan om een voorstel voor de toekomst te doen. ‘Laten we een voorbeeld aan Groot-Brittannië nemen en een BIS-instelling aanwijzen met als primaire doelstelling het bevorderen van de toneelschrijfkunst.’ U leest zijn voorstel hier.

‘Ze zijn er niet in Nederland: toneelschrijvers die nieuw werk voor de grote zaal kunnen afleveren. Dat is, althans, het beeld als je een rondgang maakt langs de programmering van de grote zalen. Concreter verweet Ron Rijghard vorige maand in NRC Handelsblad toneelschrijvers onmacht: nieuw werk in de grote zaal blijft beperkt tot boekbewerkingen, wat er op duidt dat schrijven voor de grote zaal een vergeten ambacht is. Een onjuiste stelling, maar wel één die prikkelt tot debat over waarom de infrastructuur voor schrijvers voor de grote zaal in Nederland gebrekkig is.

Het probleem daarvan ligt niet bij de toneelschrijvers, maar bij de regisseurs. Nieuw repertoire vergt een andere regie-aanpak dan de klassiekers. De sterke regiecultuur waar het Nederlandse theaterlandschap zich op mag heugen maakt dat de klassieke titels uit het wereldrepertoire bij Nederlandse regisseurs doorgaans in goede handen zijn. Zij houden dit erfgoed in leven door het door te lichten, en haar thema’s en relevantie te bevragen als een exorcisme van wat hen in het heden plaagt.

Nieuw repertoire is echter meestal niet gebaat bij vorm- of experimentgerichte ingrepen waarin de stem van de regisseur die van de schrijver overstemt. Bovendien ligt er, zoals Timen Jan Veenstra in hetzelfde NRC-artikel terecht opmerkt, een onevenredig grote nadruk op regisseursontwikkeling. Pas wanneer er behalve de conceptencultuur ook een regiestroming ontstaat waarin regisseurs hun kunnen inzetten ten dienst van de tekst, ontstaat er een klimaat waarin schrijvers worden aangemoedigd voorbij te gaan aan het introverte, autobiografische of filosofische kleine-zalen-werk dat Nederlandse toneelteksten kenmerkt. Dan pas kunnen grote thema’s, grotere verhalen en bigger-than-life personages voor een breder publiek worden ontsloten.

Hoe anders is de situatie bij onze Britse overburen. Het klassieke repertoire wordt daar weliswaar vaak op gaapverwekkend museale manier geënsceneerd, maar de ondersteuning van nieuw repertoire is voorbeeldig. Londen alleen al kent vier theaters en een tiental gezelschappen die zich allen uitsluitend op nieuw toneelwerk toeleggen, met als vlaggenschip het Royal Court Theatre, zonder welke het werk van John Osborne, Martin Crimp, Dennis Kelly, Sarah Kane, Caryl Churchill, Simon Stephens en Mark Ravenhill nooit tot het moderne wereldrepertoire had kunnen gaan behoren.

De vruchtbare infrastructuur voor schrijvers die in Groot-Brittannië bestaat – met schrijfopdrachten voor grote en kleine zaal, mentoring en werkruimtes – schept ruimte voor honderden premières van nieuw werk per seizoen. Het zijn juist vaak die zalen waar het meest interessante theaterwerk te zien is, ondanks – of dankzij – de relatieve terughoudendheid van regisseursingrepen. Schrijvers worden geprikkeld om meer dan hulpbehoevende halffabricaten af te leveren, en regisseurs laten zich prikkelen door de ongebreidelde energie van een wereldpremière zonder zichzelf daarin onzichtbaar te maken.

Laten we daar een voorbeeld aan nemen. Laat in Nederland een BIS-instelling ontstaan met als primaire doelstelling het bevorderen van de toneelschrijfkunst. Een huis dat voldoende middelen heeft om schrijfopdrachten te verstrekken, en uit de verstrekte opdrachten een selectie aan stukken kan ensceneren – zowel op tournee als in een eigen zaal zodat het afnameprobleem bij de theaters wordt ondervangen. Een huis dat schrijvers aanspoort hun werk in te sturen, en met regisseurs die welwillend tegenover nieuw repertoire staan. Ze zijn er wel, de grotezaalschrijvers. Maar ze krijgen de kans niet.’

Teunkie van der Sluijs (foto) werkt als regisseur in Nederland en Engeland, o.a. bij het Royal National Theatre, Theater Amsterdam en Het Zuidelijk Toneel. Ook leidt hij Studio Dubbelagent. Afgelopen week werd hij genomineerd voor de Quercusprijs, een aanmoedigingsprijs voor regisseurs in Groot-Brittannië.

Foto: Studio Dubbelagent