Er was weliswaar een crisis voor nodig, maar inmiddels hebben de media volop aandacht voor de versnippering van de financiering in de podiumkunsten en de complexiteit van de sector. Een radicale hervorming lijkt onontkoombaar.

Ons subsidiestelsel mag dan uniek in de wereld zijn, of het zijn doel bereikt is een tweede. Het Rijk heeft de afgelopen decennia het rendementsdenken en zelfredzaamheid in toenemende mate omarmd. Theatervoorstellingen lijken alleen nog waarde te hebben als ze ook een maatschappelijke rol, een verbindende functie of economische waarde hebben. Kwantitatieve meetinstrumenten zoals het aantal bezoekers (al dan niet uit specifieke doelgroepen), de hoeveelheid voorstellingen en het percentage eigen inkomsten zijn heilig geworden.

Om te hervormen moeten we terug naar het begin. Waarom is er subsidie nodig, voor welke kunstvormen, voor welke vormen van theater? We kunnen drie soorten voorstellingen onderscheiden:

  • Artistieke producties: dit zijn voornamelijk kleinschalige producties die van artistiek belang zijn omwille van de experimentele- of onderzoekswaarde, maar ook producties van nieuwe, onbekende makers vallen in deze categorie. Omdat er geen grote markt voor is, zijn deze producties niet schaalbaar. Kenmerkend is dus dat er subsidie vanuit het Rijk nodig is; het is een illusie te denken dat deze voorstellingen zichzelf kunnen financieren. Voorbeelden zijn makers als Khadija El Kharraz Alami, Daria Bukvic, Naomi Velissariou, Joachim Robbrecht, Marjolijn van Heemstra, Alaa Minawi, Dries Verhoeven, maar ook gezelschappen als De Warme Winkel, Urland, Schwalbe en Wunderbaum vallen in deze categorie.
  • Hybride producties: hierbij zijn vorm en inhoud toegankelijk, maar tegelijkertijd van hoogwaardige kwaliteit. Hoewel deze producties meer mogelijkheden hebben om een financieringsmix samen te stellen (private fondsen, kaartverkoop, projectsubsidies), heeft deze categorie een bepaalde mate van overheidssteun nodig omdat deze voorstellingen op zichzelf niet kunnen overleven in de markt. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met de hoogte van de benodigde investeringen of de kosten van het ensemble welke in verband met de beperkte schaalbaarheid van deze producties niet terug te verdienen zijn. Denk hierbij aan de familievoorstellingen van Pieter Kramer, Scapino Ballet, ITA, Conny Janssen Danst, Club Guy & Roni en Jakop Ahlbom.
  • Commerciële producties: hierbij past het marktdenken en het spel van vraag en aanbod goed. Er is een grote markt voor en producenten zoeken naar strategieën om zoveel mogelijk publiek te bereiken. Deze producties zijn goed schaalbaar en een publieke subsidiestroom vanuit het Rijk is hier in principe niet nodig, omdat er andere mogelijkheden bestaan om de financiering te realiseren (private partijen, kaartverkoop, sponsoren, merchandise). Hieronder vallen alle voorstellingen van producenten als Stage Entertainment, De Graaf en Cornelissen, Van Hoorne Entertainment, New Productions, Stardust BV.

Denkfout
Het Rijk kiest binnen het huidige subsidiestelsel voor een one-size-fits-all benadering waarbij het markt- en rendementsdenken op eender welke categorie wordt losgelaten. Dit beleid bevat een fundamentele denkfout. Artistieke producties worden tegenwoordig weliswaar vaak neergezet als elitair of nutteloos, maar dit soort producties zijn de kraamkamer voor hybride en commerciële voorstellingen. Immers, voor alle kunstvormen, van muziek tot film en van beeldende kunst tot theater, zorgt een gebrek aan experiment en onderzoek naar nieuwe vormen voor een vervlakking en verschraling van, uiteindelijk ook het commerciële, aanbod. Het is niet voor niets dat multinationals veel geld investeren in R&D-afdelingen en dat deze centra niet afgerekend worden op hun eigen inkomsten of winstmarge, simpelweg omdat R&D het zaaien betreft, waar er hopelijk, ooit, elders in de organisatie geoogst kan worden.

Taak van het Rijk
De overheid kan zich deze existentiële vraag stellen: bestaat er het onvoorwaardelijke geloof in de waarde van kunst voor een land en dat hier tijd en geld mee gemoeid gaat? Zo ja, dan lijkt een radicale hervorming van het huidige subsidielandschap noodzakelijk.

Het uitgangspunt voor een nieuw subsidiesysteem zou moeten zijn het onvoorwaardelijk ondersteunen van een groot aantal artistieke producties en een substantieel deel van de hybride producties. De overheid is erbij gebaat om de artistieke en hybride producties niet op een hoop te gooien, maar het onderscheid te erkennen en dus ook de meetinstrumenten waarmee men afgerekend wordt te differentiëren. Hier is het voorstel dat voor artistieke producties kwalitatieve meetinstrumenten de artistieke waarde monitoren en dat alle kwantitatieve indicatoren worden losgelaten. Voor hybride producties is er een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve meetinstrumenten denkbaar, die gezamenlijk een oordeel vellen over of het Rijk wel of geen subsidie toekent elke vier jaar. De hybride bak is groot, met veel concurrentie, en in deze categorie moet men dus manieren vinden om purpose en profit op een duurzame wijze samen te smelten teneinde zich te onderscheiden, zowel ten opzichte van de concurrentie als richting de subsidiënt.

Een radicale hervorming is nodig. Maar om daar te komen moeten we terug naar het begin: bestaat er bij het Rijk het onvoorwaardelijke geloof in de waarde van kunst?


Sally Mometti is oorspronkelijk opgeleid als kunstmanager en kleinkunstenaar en studeerde in maart cum laude af aan de Vrije Universiteit Amsterdam in Business Administration. www.sallymometti.nl. Beeld: Milo