Op 24 juli heeft de rechtbank een uitspraak gedaan in de zaak die de Toneelmakerij tegen de Staat heeft aangespannen. De rechtbank heeft het beroep tegen het subsidieplafond ongegrond verklaard. De Toneelmakerij heeft echter wel gewonnen met betrekking tot de frictiekostenregeling.

In september vorig jaar ontving het gezelschap een aankondiging van het ministerie van OCW waarin duidelijk werd dat er voor de komende subsidieperiode voor de jeugdtheatergezelschappen sprake zou zijn van een subsidieplafond. Deze zogenaamde lumpsum regeling houdt in dat de Toneelmakerij die nu 1,6 miljoen euro ontvangt vanaf volgend jaar, net als elk ander jeugdtheatergezelschap, vijf ton zal ontvangen. In diezelfde aankondiging werd naar de frictiekosten gevraagd die deze nieuwe regeling met zich meebrengt. Deze aankondiging liep hiermee op het besluit over de frictiekosten vooruit. Dit stelde de Toneelmakerij in de gelegenheid om toen al in beroep te gaan en daarom spande zij een rechtszaak aan tegen de Staat. Andere gezelschappen konden eventueel pas later in beroep gaan omdat zij moesten wachten op een besluit van OCW. Men kan geen zaak aanspannen op basis van een aankondiging, maar doordat de aankondiging doorvroeg naar de frictiekosten oordeelde de rechter dat deze als besluit kon worden gezien.

De korting van meer dan een miljoen euro is volgens de Toneelmakerij in strijd met het rechtszekerheid-, het vertrouwensbeginsel en het consistentiebeginsel. In 2009 werden de gezelschappen Huis aan de Amstel en Wederzijds door de Raad voor Cultuur aangespoord te fuseren tot de Toneelmakerij. Tevens kon het gezelschap rekenen op een subsidie van rond de anderhalf miljoen euro.

De rechtbank is het oneens met het beroep van de Toneelmakerij. De rechtbank stelt vast dat de gedeeltelijke weigering van het subsidiebedrag op een redelijke termijn is meegedeeld en de rechtbank stelt tevens vast dat een subsidieverstrekker ‘een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het verlenen, verminderen of beëindigen van een subsidie’. Tegen deze uitspraak gaat de Toneelmakerij in hoger beroep.

Wel besloot de rechtbank dat het besluit van de gedeelde weigering rechtsgevolgen met zich meedraagt met betrekking tot de frictiekosten. De Toneelmakerij werd in september gevraagd een schatting van de frictiekosten te maken. Het gezelschap heeft deze kosten op 2,8 miljoen begroot. De Toneelmakerij heeft volgens de rechtbank hiermee aan haar plicht voldaan, de rechtbank gaat dan ook niet mee in het betoog van staatssecretaris van Cultuur Halbe Zijlstra. De staatssecretaris acht de begrootte kosten van het gezelschap namelijk onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank geeft aan dat er bij een toepassing van een subsidieplafond voor alle jeugdtheatergezelschappen niet eenzelfde regeling voor de frictiekosten kan bestaan: ‘welke termijn een redelijke is en in hoeverre via de frictiekostenregeling compensatie kan worden geboden voor een te korte termijn, hangt af van de individuele omstandigheden van het geval.’

De rechter acht dat de verweerder (de Staat) onderzoek moet doen naar ‘de redelijkheid van de in acht genomen termijn in relatie tot de betalingen die eiseres (Toneelmakerij) op grond van de frictiekostenregeling zal ontvangen.’

Het is nog de vraag of de uitspraak standhoudt. De staatssecretaris kan nog naar de Raad van State stappen om de uitspraak aan te vechten. Maar, zoals het er nu voor staat, lijkt de uitspraak consequenties te hebben voor andere gezelschappen. In de uitspraak van de rechter staat dat het besluit van OCW voorbijgaat aan de werkpraktijken van de jeugdtheaterinstellingen. Volgens Iris Daalder (beleidsmedewerker NAPK) biedt deze uitspraak, als deze stand houdt, perspectief voor andere gezelschappen: ‘de term jeugd kan je volgens mij dan weglaten. Naar aanleiding van deze uitspraak kan men bezwaar maken op de lumpsumregelingen en het bevriezen van de bestemmingsreserves.’

Daalder: ‘Het is wel spannend. We hebben nog niet gehoord dat andere gezelschappen naar aanleiding van deze uitspraak iets ondernemen. Vooralsnog vervult de Toneelmakerij een voorloperfunctie.’ Wel lopen er nog enkele andere bezwaarschriften van onder andere het Veemtheater, Stella Den Haag en de Nationale Reisopera.

Job Slok, woordvoerder van sStaatssecretaris Zijlstra, laat weten dat het ministerie van OCW gehoor geeft aan de uitspraak en zal het bezwaar van de Toneelmakerij opnieuw beoordelen. Slok: ‘De uitspraak verandert niets aan de procedures voor andere instellingen die al een onherroepelijke vergoeding hebben.’