In 1970 verleende de toenmalige Minister van Cultuur, Marga Klompé, aan een groep theatermakers die buiten het ingestorte bestel iets wilden opzetten een subsidie, waaraan zij geen voorwaarden verbond. Ze stuurde de groep, Het Werktheater, het laboratorium in, zonder voorstellingsverplichting. Deze daad luidde een geheel nieuw tijdperk in voor de kunstwereld. Een tijdperk waarin het er waarachtig op begon te lijken dat de kunst serieus genomen werd. Het was een periode van grote bloei en vernieuwing.

De maatregelen van de overheid om uit de coronacrisis te komen, zijn gebaseerd op feiten en data uit medisch-epidemiologische kringen en het RIVM. Dat is prima, want het gaat om onze gezondheid en veiligheid. Maar voor de podiumkunsten, toneel, muziek, dans, zijn ze de doodsteek: die ontlenen hun bestaansrecht aan de aanwezigheid van een publiek. In Fase 1 (per 1 juni) mag er dertig man publiek een zaal in, in Fase 2 (per 1 juli) honderd. Wanneer Fase 3 begint, is nog onbekend: september, als ook de voetbalcompetitie zonder publiek wordt hervat? En hoeveel mensen mogen dan het theater in? In de grotere zalen nog steeds niet meer dan honderd, vermoedelijk. In de kleinere proportioneel minder.

Het wezen van theater berust op de interactie tussen uitvoerenden en toeschouwers/toehoorders. Zijn wederkerigheid berust op energie tussen levende mensen, gegenereerd door levende mensen, actief uitvoerend en actief toekijkend en luisterend. Er wordt geademd in een theaterzaal, er wordt gelachen, geproest, gehoest, gezucht, gezweet, ongemakkelijk heen en weer geschuifeld, geapplaudisseerd. Alle aanwezigen in een theaterzaal bij een uitvoering worden deze energie gewaar, omdat ze eraan bijdragen. Maak je die energie onschadelijk door het publiek te beperken tot de voorgestelde aantallen, dan heb je het theater ontdaan van zijn meest wezenlijke kenmerk. Laat je die energie toe, dan maak je de anderhalvemetercultuur ongedaan, en breng je de volksgezondheid in gevaar. Het enige antwoord op dit dilemma is Fase 4, als iedereen is ingeënt met een werkzaam vaccin. En dan zijn we minstens een vleugellam seizoen verder.

De toegezegde extra subsidies, 300 miljoen, zijn bij lange na niet voldoende om de boel gedurende langere tijd gaande te houden. Of er meer bijkomt, is vooralsnog de vraag. Los daarvan is niets bekend over hoe die gelden verdeeld, en waar ze aan besteed moeten worden. Aan het delgen van schulden, aan het voorkomen van faillissementen? De huidige subsidies zullen moeten worden besteed aan producties en uitvoeringen die de naam ervan niet verdienen, tot het nieuwe Kunstenplan in werking treedt. Dat is weggegooid geld aan halfbakken producten die door veel te weinig mensen bezocht kunnen worden, die bovendien geen waar voor hun geld krijgen: je kunt als podiumkunstenaar geen volwaardige producties maken, zonder rekening te houden met het grotendeels afwezige publiek. Om de opkomende radeloosheid bij dit perspectief van amechtige, energieloze voorstellingen te bedwingen, en om deze crisis te lijf te gaan, moeten er artistiek-innovatieve oplossingen gevonden worden. Met geld alleen kom je er niet. Het theater kan zich uit de crisis die op hem afkomt oprichten, door het voor een heel seizoen te sluiten en in een laboratorium te veranderen:

1. De theaters blijven tot het begin van seizoen 2021/22 voor het publiek gesloten, maar werken wel door.

2. Alle gesubsidieerde toneelgroepen, orkesten, dansgezelschappen etc., worden het laboratorium ingestuurd, voor het vinden van artistieke oplossingen voor de anderhalvemetercultuur, waarbij aan de essentiële beleving van de podiumkunsten recht wordt gedaan, door:

  • Innovatieve toepassingen van video en andere media in relatie tot het anderhalvemeterpubliek.
  • Ingrepen in bouwkundige constructies en toeschouwers rangschikkingen met het oog op anderhalve meter afstand.
  • De ontwikkeling van speel- en uitvoeringswijzen, die gezamenlijke beleving bevorderen op een andere manier dan we gewend zijn: op anderhalve meter, en toch nabij.

Het seizoen 20/21 is een ‘work in progress’, waarbij soms publiek wordt uitgenodigd (gratis). In seizoen 21/22 wordt proefgedraaid: de theaters gaan weer open, kunstenaars en publiek kunnen wennen aan de nieuwe omstandigheden.

3. Het huidige Kunstenplan wordt met ingang van het komende seizoen, 2020/21, vervroegd beëindigd, en het nieuwe Kunstenplan treedt onmiddellijk in werking, en wellicht aan het einde van de rit met een jaar verlengd.

4. Zij die in het lopende Kunstenplan subsidie ontvangen, krijgen die doorbetaald, evenals zij die in het nieuwe Kunstenplan geen subsidie ontvangen. Zij ontvangen hun subsidie voor een vol programma, met het begrote aantal mensen (kunstenaars, personeel, technische dienst, etc.) Zij die met ingang van het nieuwe Kunstenplan en seizoen 21/22 geen subsidie meer ontvangen, hebben dan in ieder geval producties die ze in dat seizoen kunnen spelen (een jaar extra werk en inkomen).

5. Hun laboratoriumwerkzaamheden kunnen worden verricht in ‘eigen huis’, of op andere locaties. Gezelschappen en locaties maken daarover onderlinge afspraken, zoals bij het samenstellen van een programma.

6. Theaters en andere locaties blijven daardoor in bedrijf, maar hoeven geen huur af te dragen aan gemeenten, ook niet achterstallig (Zie ook het voorstel van Kunsten ’92). Anderzijds ontvangen ze wel de gemeentelijke onderhouds- en exploitatiesubsidies.

7. De gederfde kassa-inkomsten uit voorstellingen worden vergoed door Rijk, Provincies en Gemeenten samen, op basis van een geschatte prognose.

8. Niet-gesubsidieerde, zogeheten ‘vrije’ producenten van toneel, muziek en dans, zijn net zo goed het slachtoffer van de crisis en vallen onder dezelfde beperkende maatregelen. Zij kunnen een subsidieaanvraag indienen voor de verwezenlijking van hun programma. Toekenning volgt op basis van de geleden schade en de werkelijke productiekosten voor de reeds verkochte voorstellingen voor het volgende seizoen. Ook zij gaan het laboratorium in. Samenwerking met gesubsidieerde gezelschappen en theaters ligt voor de hand.

9. Festivals kunnen hun subsidies gebruiken voor experimenten in het laboratorium, en zoeken samenwerking met theaters. Niet-gesubsidieerde podiumkunstenaars (zij die buiten het Kunstenplan vallen) kunnen onderdak vinden in anders leegstaande theaters, en kunnen met de daar beschikbare budgetten, die anders besteed worden aan uitkoopsommen, aan het werk. Ook zij hebben aan het eind van het seizoen verkoopbare producties voor seizoen 21/22.

10. Tijdens seizoen 20/21 ontwikkelen zakelijk leiders van gezelschappen en theaters een beleidsplan voor een ander productieschema voor de toekomst, waarbij wordt uitgegaan van beperktere toeschouwersaantallen. Dat kan tot gevolg hebben, dat er een verandering komt in de stringente reis- en spreidingsverplichting. Bijvoorbeeld: een groep speelt niet een maar twee keer in Zutphen: de werkdruk vermindert. Voorstellingen blijven langer op het repertoire. Engagementen duren twee keer zo lang (meer arbeidszekerheid), productie-dwang neemt exponentieel af. Tijdens seizoen 21/22 wordt dit beleidsplan in de praktijk getoetst.

Met de uitvoering van dit plan hoeven er geen slachtoffers te vallen. De verlammende angst en onzekerheid onder de kunstenaars over de toekomst zal verdwijnen, want iedereen kan meteen aan de slag: we krijgen weer greep op onze situatie.

Op het omslag van het Theater Jaarboek 2018/19 staat een vuurrode uiteengespatte tomaat, die ons herinnerde aan wat er 50 jaar geleden gebeurde, maar die een omineuze vooruitblik bleek te zijn op dat wat zich op dit moment voltrekt: als gevolg van de coronacrisis, dreigt het theater uit elkaar te spatten. Een ‘kaalslag’ doemt voor ons op: de hele culturele infrastructuur zal straks als een kaartenhuis zijn ingestort, weggevaagd, in onbruik geraakt, uit elkaar gevallen, geliquideerd. Alleen de zogeheten ‘gevestigde waarden’ zullen nog over zijn. Dan zijn we weer terug bij ‘af’: bij waar we waren vlak na de oorlog.

Als we allemaal in hetzelfde schuitje zitten bij het te lijf gaan van de coronacrisis (“dat doen we met elkaar”), dan lossen we ook samen de crisis op, die er onherroepelijk op zal volgen. Creatieve en innovatieve ideeën zijn nodig voor nieuwe vormen van communicatie in het theater. De Raad voor Cultuur beaamt dit in zijn advies aan de Minister. Minister Van Engelshoven zal vragen hoe dat betaald moet worden. Hier is het antwoord: voor een jaar draagt het theater niet bij aan de 4% van het BBP, zoals het nu doet. Dat is een aanzienlijk bedrag, maar ook niet zoveel dat het niet ergens op de Rijksbegroting te vinden zou zijn. Als de podiumkunsten haar ook maar enigszins ter harte gaan, dan kan de Minister Bondskanselier Merkel straks nazeggen: “De cultuur, dat zijn wij.” Dan wordt zij de Klompé van onze tijd.


Paul Binnerts is regisseur, speldocent en schrijver, en auteur van Toneelspelen in de Tegenwoordige Tijd. www.paulbinnerts.com. Portretfoto: Philip Mechanicus