Voor Theaterkrant schrijven meer dan dertig recensenten. In een serie interviews stellen we ze voor aan onze lezers. Deze week: cabaretrecensent Patrick van den Hanenberg. ‘Het engagement is wat persoonlijker geworden, maar zeker niet minder waardevol.’

Patrick van den Hanenberg (1953) was 30 jaar theaterrecensent voor de Volkskrant. Tegenwoordig schrijft hij zijn muziektheaterrecensies voor Het Parool en cabaretrecensies voor Theaterkrant. In 1996 bracht hij, samen met Frank Verhallen, het standaardwerk ‘Nederlands cabaret 1970-1995’ uit. Daarnaast scheef hij onder meer biografieën over Don Quishocking, Drs P, en Maarten van Roozendaal. Naast zijn journalistieke werk is Van den Hanenberg docent geschiedenis.

Hoe kijk je naar cabaret? Wat zijn je belangrijkste criteria?

‘Het belangrijkste is dat ik vermaakt word, dat ik een goede avond heb gehad. En ja, dat kan een beetje aan alles liggen. Als je naar Theo Maassen gaat, hoef je niet te denken: vanavond ga ik naar een paar mooie liedjes luisteren. Dan verwacht je geëngageerd, scherp amusement, en hoop je dat dat er ook uitkomt.

Het is natuurlijk ook hartstikke leuk om verrast te worden. Ik heb dat regelmatig bij Freek de Jonge, dat hij toch iets anders doet dan ik van tevoren had verwacht. Soms kun je ook getroffen worden door decor. Ik vond die witte bontmuur bij Kasper van der Laan echt geweldig, alles wat daaruit kwam, dat had ik niet verwacht, dus dat schrijf ik dan eventjes op.

Ik ben zelf redelijk muzikaal, dus als er muziek gemaakt wordt, let ik daar op. Dorine Wiersma speelt bijvoorbeeld echt fantastisch, dat is een van de redenen dat ik haar bewonder. Jeroen van Meerwijk gebruikt echter drie akkoorden voor al zijn liedjes. Het gaat volgens hem om de tekst en ik heb hem wat teksten betreft ook heel hoog zitten. Maar als je dan toch muziek maakt, vind ik dat je daar ook iets van moet maken.

Moet het altijd grappig zijn?

Móét niet, maar het moet ook geen filosofische verhandeling worden waarvan je denkt: nou, dit had je ook wel op papier kunnen zetten en naar me kunnen mailen. Humor is toch wel onmisbaar. Bij Tim Fransen bijvoorbeeld gebeurt veel meer dan alleen maar grappen maken, maar als hij die grappen er niet bij zou hebben, dan zou niemand ernaartoe gaan. Dan lees je het boek over Nietzsche of Kant zelf wel. Er zijn natuurlijk ook vele soorten van humor, bijvoorbeeld dat je echt tot hard lachen wordt gedwongen, zoals bij Ronald Goedemondt of bij Kasper van der Laan, of dat je gewoon de hele avond met een glimlach op je gezicht zit, zonder dat je echt in lachen uitbarst. 

Wat waren absolute hoogtepunten voor je? 

Maarten van Roozendaal en Freek de Jonge, dat zijn mijn twee grote cabarethelden. Ik heb er een heleboel hoor, maar zij springen er echt uit. Bijna elk nieuw programma van ze viel ik bijna van m’n stoel met de gedachte ‘God, wat is dit mooi. Wat een mazzel dat ik hier vanavond heb gezeten’. Soms heb ik dat, dat ik echt bijna een beetje naar huis zweef.

En De R van Ronald van Ronald Goedemondt, daar heb ik zo’n lovende recensie over geschreven. Ik kan me het zinnetje nog herinneren, dat-ie bovenop de cabaret-Olympus zat. Zelfs anderhalf uur later toen ik thuis was had ik nog buikpijn van het lachen. Ik vond het zo ontzettend goed.

Wanneer haak je af?

Er zijn een heleboel redenen om af te haken. Als het een liedjesprogramma is en er wordt vals gezongen is dat een reden om af te haken. Of als er hele kreupele teksten worden uitgekraamd in liedjes. Soms kan het ook gewoon te veel van hetzelfde zijn. Vijftien liefdesliedjes achter elkaar, of heel veel van die flauwe grappen. Sowieso als er veel te veel flauwigheid in zit.

Bij Lonneke Dort haakte ik op een gegeven moment af omdat ik haar zo overdreven ‘kijk mij eens stoer doen’ vond doen. Ik vond het helemaal niet geloofwaardig. Ze was een rol aan het spelen, niet zichzelf. Bij cabaret sta je toch iets persoonlijks te doen, dat is het grote verschil tussen een acteur in een toneelstuk en een cabaretier die met zijn eigen teksten staat.

Ik las dat je ook verschillende Amerikaanse komieken volgt. Wat is het grootste verschil met het Nederlands cabaret?

Ik kijk behoorlijk wat van die Amerikaanse comedians op Netflix en het is toch bijna allemaal heel fragmentarisch. Ik vind het vaak ontzettend tegenvallen. Vaak denk ik: in deze vijf kwartier had ik ook iets anders kunnen doen. Die korte dingen vind ik voor zo’n stand-upcomedy avond, waar je een paar gasten van een kwartier krijgt, hartstikke leuk. Maar iemand die gewoon vijf, zes kwartier alleen maar dingetjes van een minuut doet vind ik helemaal niks. Ik houd van cabaretiers die iets te vertellen hebben.

Cabaret is overigens ook lang niet altijd geschikt om op tv te doen. Als jij in het theater zit, dan weet je dat als een cabaretier iets schokkends zegt, dat-ie dat niet bedoelt. Terwijl als je dat aan een miljoenenpubliek op tv laat zien, het weleens helemaal fout kan vallen. Er is een soort afspraak in het theater dat je moeite doet om het goed te begrijpen.

Is het cabaretlandschap veranderd de afgelopen jaren?  

Ik houd heel erg van ensemble-cabaret, dat er een groep staat. Dan heb je de mogelijkheid om ook onderlinge spanning creëren. Vroeger zag je dat veel meer, zoals Niet Uit het Raam. Ik mis ze wel. Zelfs al een duo, zoals Woe & Van der Laan, vind ik iets lekkerder om naar te kijken. Nu sterft het van de solisten. Die verschuiving heeft natuurlijk ook met de individualisering van de samenleving te maken. En als je in je eentje bent verdien je toch wat meer dan als je met vier of vijf moet delen.

Wat lange tijd als hét belangrijkste element van cabaret werd gezien, was dat je maatschappelijk geëngageerd moest zijn. Vaak kwam dat er toch op neer dat je de krant moest hebben gelezen en dat je dingen ook benoemde. Dat is natuurlijk veel minder geworden. Maar dat wil absoluut niet zeggen dat cabaretiers nu niet geëngageerd zijn. Het gebeurt anders. Als jij een verhaal vertelt over onbeschoftheid in de tram, dan heb je het wel over iets wat op dit moment speelt. Het engagement is wat persoonlijker geworden, maar zeker niet minder waardevol. Sterker nog: het is misschien zelfs plezieriger dat je het echt aan een persoon kan plakken.

Wat je natuurlijk ook de laatste tijd ziet, is dat cabaretiers neigen naar wat zelfcensuur. Sommige cabaretiers zeggen ook zelf dat ze grappen die ze vroeger wel zouden hebben gemaakt, nu niet meer maken. Sommigen trekken zich er geen zak van aan, zoals Theo Maassen en Andre Manuel. Maar ik denk inderdaad dat cabaretiers vaak wel twee keer nadenken voor ze iets zeggen. Ik geloof dat Freek de Jonge ooit zei: ‘Je mag alles zeggen, maar het hoeft niet.’ Dat is natuurlijk ook wel zo. Sommige dingen kun je ook maar beter voor je houden.

Lees hier meer over onze recensenten. Alle interviews zijn op deze pagina terug te lezen. Foto: Mariëlle Veltman