Waar codes niets aan veranderen

Eerst was er het ‘We laten ons niet intimideren’ van 445 theatermakers, toen het ‘Wij zien jullie’ van kunstenaars van kleur. Binnen twee weken richtten meer dan duizend gefrustreerde Nederlandse kunstenaars twee open brieven aan…. het eigen kunstenveld.

Dat is opmerkelijk. In de kunsten was het taboe op misbruik of uitsluiting tot nu toe nog altijd minder groot dan het taboe op het bevuilen van het eigen nest. Want zitten we niet samen in het kwetsbare schuitje van de kunsten, een schuitje dat zo vaak in het schootsveld ligt dat het kritiek van binnenuit en openbare hommeles node kan missen? Per slot van rekening zijn we allemaal afhankelijk van de gunsten van publiek en politiek…

Het antwoord van de briefschrijvers is glashelder: we zitten niet meer in hetzelfde schuitje. En velen van ons hebben er zelfs nooit in gezeten.

In de afgelopen tien jaar toonde het Nederlandse kunstenveld zich een kampioen in het produceren van gedragscodes. Iedereen die rond deze datum subsidie krijgt toegekend, heeft zijn handtekening gezet onder een belofte van goed bestuur en inclusieve en eerlijke praktijken. Hoe paradoxaal is het dan dat juist nu, onder druk der omstandigheden, naar buiten komt dat er nogal structurele misstanden in de sector zijn. Het kunstenveld blijkt, misschien wel meer dan ooit, een mijnenveld te zijn voor wie niet aan het roer staat. Er moet dus nog wel wat veranderen vooraleer we waarde kunnen toekennen aan al die met de pen beleden voornemens in de beleidsplannen die zojuist gekeurd zijn. In de praktijk, wel te verstaan.

Fair Practice 

Zo’n vier jaar geleden al vond ook de SER het kunstenveld een dermate ongezonde arbeidsmarkt dat regulering nodig werd geacht. Een groeiende groep werkenden was te kwetsbaar geworden – op gebied van toegang, betaling, verzekering én omgangsvormen.

Er kwam een Fair Practice Code, net als zijn twee voorgangers opgesteld door een brede vertegenwoordiging van culturele en creatieve professionals. De code werd gebouwd op vijf kernwaarden: solidariteit, transparantie, duurzaamheid, diversiteit en vertrouwen. Hij werd ondertekend door alle BIS-instellingen.

De acteurs die de laatste maanden namens de podiumkunsten op televisie verschenen beleden die solidariteit door zonder uitzondering te benadrukken hoe geprivilegieerd zij zich voelden als één van de 38 acteurs in ons land met een vaste baan. En, zou ik kunnen toevoegen, met een inkomen waarmee ze in het kunstwerk van Yuri Veerman vast een paar stapjes meer richting de topman bij de KLM mogen opschuiven. Maar we hadden Ingrid van Frankenhuyzen nodig voor we ons achter de oren gingen krabben. Hoezo topsalarissen in die zogenaamd noodlijdende kunstsector? En waarom staan er slechts drie kunstenaars op die lijst? Alle anderen verdienen hun geld aan de kunstenaars, die mensen met een gemiddeld jaarinkomen dat een factor 6 tot 10 lager is dan dat van henzelf. En er is geen zwart gezicht te bekennen.

Het verweer van veel verdieners dat in Duitsland de salarissen in de kunst heel wat hoger liggen, is helaas van dezelfde orde als de bankdirecties die schermen met de bonussen van hun collega’s op Wall Street en in de City. Vergelijk de salarissen van onze theaterdirecteuren en service-organisaties eens met die in Engeland en België (of het Duitsland buiten de grote steden), en je ziet dat die bij ons er ver boven liggen. Bovendien is de loonkloof tussen leidinggevenden in de sector en het team waarmee ze werken in ons omliggende landen beduidend kleiner.

Verder onderzoek zou moeten uitwijzen of er één land in Europa is waar het percentage culturele professionals in loondienst net zo laag is als in Nederland. Ik denk dat nergens in zo’n korte tijd zoveel kunst-professionals de verborgen armoede in werden gebonjourd. Momenteel is in Nederland 72% van hen zo’n zogenaamde ZZP-er (ter vergelijking: het landelijk gemiddelde staat op 12%).  Dat al die zogenaamde zelfstandigen via het trickle-down effect blijvend zullen meeprofiteren van 300 miljoenen corona-steun, zoals Van Engelshoven ons wil doen geloven, valt zeer te betwijfelen. Elke econoom weet dat dit neoliberale stokpaardje allang bewezen heeft niet te werken. Het wachten is dus op de solidariteit van de directies van BIS-instellingen die gaan doen waarvoor ze getekend hebben: de gezamenlijke zorg voor een sterk veld, met een eerlijke verdeling van middelen.

Natuurlijk is ‘diversiteit’ een kernwaarde in een eerlijk kunstenveld, maar liever zou ik het woord nooit meer gebruiken. Want waar hebben we het over: een sector die het wakkere baasje zou moeten zijn dat voor de troepen uitholt als het gaat om het schetsen van denkpistes en sociale modellen speelde het klaar om hele generaties zwarte makers links te laten liggen of in een wit keurslijf te dwingen. Diversiteit werd de manier om een zaal te ‘verkleuren’, een doelgroep aan te trekken, een subsidie binnen te hengelen. Ook de Code voor Diversiteit en Inclusiviteit blijkt – nu hij tien jaar na zijn eerste versie eindelijk wordt geïmplementeerd – alweer een verouderd instrument waar iedereen die liefst zelf op z’n stoel blijft zitten mee weg kan komen. De noodzaak tot dekoloniseren, dat beginnen te luisteren in plaats van te spreken, jezelf te informeren over systemisch racisme in plaats van het aan die ‘ander’ over te laten, daar wordt niet over gerept. Net zo min als de optie ter sprake komt dat die witte directies die nu moeten leren hoe ze een medewerker van kleur of een vrouw aan kunnen trekken er misschien beter aan zouden doen hun macht te delen, of zelfs af te staan.

Vertrouwen 

Dat brengt ons bij het vertrouwen. Een gezonde sector draagt zorg voor de meest kwetsbaren. Mensen die niet door een CAO zijn beschermd worden er betaald naar waarde, de posities staan er open voor iedereen en het is er veilig voor wie in conflict raakt.

Dat vertrouwen is weg. De getuigenissen van (micro-)agressie, seksueel en ander machtsmisbruik die lang onder de radar bleven, buitelden de laatste weken over ons heen.

Het ‘voor jou tien anderen’ heeft de jonge acteur of actrice voor wie die rol van levensbelang is buitengewoon kwetsbaar gemaakt. Net als de toneelschrijver of decorontwerper die steeds meer opdrachten per jaar moet verzamelen om rond te komen.

Ook professionals van kleur moeten blij zijn als ze werk hebben. Zelfs als dat betekent dat zij op moeten draven in witte kaders om het huiswerk van witte mensen te doen onder de voorwaarden die bepaald worden door witte directies.

Het is een bekend verschijnsel dat kwetsbaarheid en armoede leiden tot afhankelijkheid. En dat afhankelijkheid uitnodigt tot machtsmisbruik. Zeker in een situatie waarin de machtsongelijkheid zo groot is gegroeid als in onze sector.

Ik vrees dat geen code daar verandering in zal brengen.

Daar is een beweging voor nodig.

Met duizend ondertekenaars moet dat lukken.

Foto: Nan van Houte op Requiem voor tomaat, Anna van Kooij