Tante Iki heet de zeldzaam knappe documentaire over de met prijzen overladen actrice Sigrid Koetse, gemaakt door haar neef, filmmaker Wytse Koetse (1979). Waarom Tante Iki? is de eerste vraag die de filmmaker en tegelijk cameraman aan Koetse stelt: ‘Niemand kon Sigrid uitspreken, het werd altijd, zoiets als “iki”, daarom.’ Ontluisterend is de film ook, Koetse (1935) werd op 6 september 86 jaar, in de film is ze nog net geen 85. En ze leeft in grote eenzaamheid.

In het eerste beeld van de 27-minuten durende film zien we de sjieke, bomenrijke laan in Oud-Zuid waaraan ze woont, grenzend aan het Vondelpark. Daarna filmt Koetse zijn tante door beregende ramen, ze is in de weer met de spreekwoordelijke geraniums die bij de ouderdom horen. Ze praat zelfs tegen planten, als om hen moed in te spreken. Neemt verdorde blaadjes weg.

De overvolle woonkamer waarin de hoogbejaarde actrice zich wat moeizaam voortbeweegt is een persoonlijk museum van de herinnering. Schilderijen en foto’s die haar in haar glorietijd laten zien aan de muur, zachtrood schijnende lampen, getemperd licht, laden en kasten vol scripts, brieven van onder meer Ramses Shaffy. Het is een boudoir van het voorbije, vergankelijke theater. Even raakt ze in paniek, als blijkt dat haar onderscheiding als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau (1996) zoek is, maar ze vindt hem weer.

Want daarover gaat Tante Iki: het voorbije toneelleven van een van Nederlands grootste actrices, een van de sterren van de Nederlandse Comedie, winnares van de Theo ‘d’Or voor haar rol in Bakeliet (1988). Ze was gehuwd met regisseur en acteur Jan Retèl, die vroeg aan een hartaanval overleed, in 1984. ‘Sindsdien’, zegt ze, ‘ben ik nooit meer verliefd geworden.’

Koetse is vereenzaamd. Ze slijt haar dagen in stilte en kan nooit aan de eenzaamheid wennen. Als de filmmaker – die als interviewer buiten beeld blijft en we alleen af en toe zeer luid sprekend vragen horen stellen – haar voorlegt ‘hoe ze met die eenzaamheid omgaat’, dan wordt Koetse boos: ‘Dat is zo’n stomme vraag. Daar kun je niet mee omgaan.’ Af en toe dreigt het zelfs fout te gaan, dan lichten haar ogen fel op. Dit alles geeft een merkwaardige spanning aan de documentaire.

Koetse slaat zich er bewonderenswaardig doorheen, aangrijpend is het ook. Ze memoreert het theater ‘dat alles voor haar betekende; met de collega’s, het publiek, de teksten die je moest leren en vooral de aandacht voor heldere dictie.’ Ze vraagt zich hardop af hoe ze aan levenslust moet komen. Herinneringen vormen haar enige troost. Ze luistert naar Maria Callas, de beroemde Italiaanse zangeres aan wie ze in de Stadsschouwburg een masterclass wijdde. Over het theater zelfs is ze kort en neef Koetse vraagt er helaas ook niet specifiek naar. Het enige wat ze zegt is dat een ‘schouwburgzaal ademt, en dat is de essentie. Meer kan en wil ik er niet over zeggen’.

Dramatisch is de montage die de cineast maakt van foto’s van vroeger met een ongekend knappe Koetse met zwart haar, gloedvolle ogen, inderdaad, een Nederlandse Callas, in heftig contrast met de vrouw die ze nu is, een schim van de vroegere grandeur. Aan acteur Ramses Shaffy bewaart Koetse de allerwarmste herinneringen, vaak werden zij als duo voor belangrijke liefdesrollen gevraagd. Ze koestert een stapel brieven van Shaffy, gericht aan haar met als adres ‘Stadsschouwburg, Leidseplein, Amsterdam’. Ze leest een vrolijke brief voor over een garnaal die van de rug van een paard is gegleden, want ‘ook in een garnalenleven wordt veel geleden’.

De film is goudeerlijk, want tussen maker en Koetse ontstaat steeds meer wrijving; ze wil er eigenlijk niets mee te maken hebben, vindt het onzin. Bovendien lijdt ze aan een ziekte: ze hoort stemmen in haar hoofd, de hele dag door, ze denkt dat het de buren zijn die haar afluisteren en over haar praten. Dat moet verschrikkelijk zijn. Als ze opeens in een houten wand een rattenhol ontdekken, is de deconfiture groot.

Tot slot vraagt de filmmaker of ze nog een keer mee wil naar de Stadsschouwburg, op de planken staan. Eerst weigert ze, weer die nauwelijks verholen woede, maar plots kleedt ze zich om, gaat in elegante zwart-witte cape met zwart-witte hoed op naar het toneelpaleis aan de Plein. Ze staat geëmotioneerd op de planken in een lege zaal, ze balanceert tussen geluk en triestheid omdat het allemaal nooit meer terugkomt. Er klinkt applaus in die lege zaal, als in haar verbeelding.

Zondagmiddag 31 oktober is er een vertoning in de Koninklijke foyer van de Stadsschouwburg aan het Leidseplein.