Hoe kijkt de jongste lichting theaterwerkers naar het veld? Hoe kijken ze terug op hun door corona getekende opleiding en hoe zien ze de toekomst? In samenwerking met ENT onderzoekt Theaterkrant in een reeks artikelen waar de overeenkomsten zitten in deze pluriforme generatie.

De afgelopen twee jaar voelden voor de studenten als een laag was die over hun studietijd gelegd werd. Hun levens op de normaalgesproken bedrijvige toneelscholen verplaatsten zich naar hun studentenkamers en laptops. Met de beschikbare middelen experimenteerden ze met theater en hun makerschap. Ze deden af en toe bijzondere vondsten, maar voelden nog vaker de somberte om zich heen.

We praten opnieuw met: Lena van Drie (derdejaars student van de opleiding scenografie op de Academie voor Theater en Dans in Amsterdam), Just van Bommel (studeert dit jaar af aan de Performance opleiding in Maastricht), Ismaîl Mamo (tweedejaars student aan de ArtEZ toneelschool in Arnhem) en Jasmine van Putten (studeert dit jaar af aan de Docent Theater opleiding aan ArtEZ Zwolle).

Acteur Ismaîl Mamo herinnert zich de gekke dynamiek van de praktijklessen, die tijdens de lockdown wel mochten doorgaan, maar waarbij de anderhalve meter moest worden gehanteerd. ‘Dat was vrij moeilijk. Je hebt gewoon de neiging om fysiek te worden als je aan het spelen bent. Door de anderhalve meter maatregel ontstond er een soort blokkade in mijn spel. Bij het spelen van een scène moet je eigenlijk kunnen loslaten, improviseren en fysiek worden als je voelt dat de scène dat nodig heeft, maar ik werd constant teruggeroepen door een stem in m’n hoofd, een soort regisseur, die riep: “Afstand!”. Op een bepaald moment dacht ik: als ik zo door ga, dan voelt het alsof ik niet op de juiste weg ben qua ontwikkeling.’

Tegelijkertijd bracht de afgelopen periode voor Mamo een soort herdefiniëring in zijn spel. ‘Omdat je niet dichtbij iemand kunt komen, zoek je naar andere manieren waarop je de intensiteit van de scène voelbaar kunt maken. Zonder direct in schreeuwen te vervallen en daarmee eigenlijk te forceren.’ De afstand vormde een obstakel in de lessen, maar ook in het dagelijks leven. ‘Ik ben heel sociaal, voor mij was het verschrikkelijk. Ik wilde graag bij mensen zijn, maar dat kon niet. Voor ik dan ging slapen, moest ik om het te accepteren echt tegen mezelf zeggen: het is zo’, vertelt Mamo.

Lena van Drie en Jasmine van Putten volgden naast hun theorielessen ook hun praktijklessen online. Op sommige dagen zaten ze van negen tot zes achter hun laptop. ‘Na zulke lange zoomdagen kon ik zo somber worden. Dat was erg zwaar’, vertelt Van Drie. Van Putten: ‘Het heeft mij zo moe gemaakt en ook heel verdrietig. Ik heb zitten huilen.’ Inmiddels proberen ze positiever te kijken naar die periode. Van Drie: ‘Los van dat het zwaar was, hebben mijn docenten het heel goed opgevangen en probeerden ze mee te bewegen met ons studenten en de mogelijkheden die we thuis tot onze beschikking hadden. Zo volgde ik een vak over ruimte en licht. Normaal is dat in de studio met lampen en techniek, nu vanuit je slaapkamer met als alternatief bureaulampjes. We bouwden met de middelen die we hadden, maakten een foto en stuurden die naar de docent. Dat had ook weer wat interessants. Ik heb in die periode leren nadenken over andere vormen van theatermaken, over alternatieve manieren om mensen te bereiken. Zo vond ik het best grappig dat het eerste wat ITA ging programmeren een programma met monologen was, omdat er dan maar één acteur is. Dat liet voor mij best een ouderwetse manier van denken zien – hoe een instelling door probeert te gaan in het oude systeem.’

Bureaulampjes hebben ook voor Van Putten een andere betekenis gekregen. Ze zat in het tweede jaar toen corona uitbrak. ‘We waren in die periode net begonnen aan de bouwsteen onderzoekslab; een theatraal onderzoek uitvoeren met mixed media. We zouden in het ‘Beamlab’, echt on the spot, met technieken aan de slag gaan. Maar dat kon niet doorgaan. Toen zat ik ook opeens met mijn bureaulampje te werken, of kwam ik opeens floep onder mijn tafel vandaan voor de camera tijdens bewegingslessen. Je kunt niet anders, we moesten echt onderzoeken hoe je theater online kunt maken.’

Daarnaast kwam Van Putten zelf als afstuderend theaterdocent voor de opgave te staan om dramales te geven via zoom. ‘Ik heb toen veel gehad aan het voorbeeld van mijn school ArtEZ. Het is eigenlijk bizar hoe snel zij met oplossingen kwamen. Tuurlijk gingen er dingen mis, maar toen ik zelf les gaf, zag ik ook in dat het echt niet makkelijk is. Je moet het wiel opnieuw uitvinden.’

Om de periode in lockdown te overbruggen. vertrok Just van Bommel met zijn laptop onder de arm naar Schiermonnikoog. ‘Ik heb daar mijn lessen gevolgd.’ Ook hij benadrukt dat zijn school snel reageerde: ‘Binnen twee weken hadden ze een alternatieve invulling voor het jaar bedacht, waarbij je zelf blokken kon kiezen. Onder begeleiding van onze docent Woody Richardson Laurens, heb ik toen samen met klasgenoten onder het mom van ‘ik-kan-je-wel-op-anderhalve-meter-iets-komen-brengen-op-je-stoep?’ een soort theater-bezorgservice opgericht.’

Toch denkt Van Bommel wel dat er zó lang door zowel studenten als docenten op de situatie is gereageerd, dat de vermoeidheid is toegeslagen: ‘De school is overeind gebleven, maar ik merk dat ik het sociale aspect heel erg mis, datgene wat je ontwikkelt door naar school te gaan en door samen werk te zien, of werk van elkaar en daar vervolgens over te spreken.’

‘Een gedeelte van het studeren is toch ook het contact dat je maakt met mensen, dat is ook nodig voor je ontwikkeling’, stelt Van Putten. ‘Gewoon per ongeluk mensen ontmoeten’ vult Van Drie aan. ‘Elkaars werk zien’ onderstreept Van Bommel, ‘ik heb zoveel niet gezien. We worden aangemoedigd om onze artistieke familie te vinden. Maar tegelijk besef ik dat ik dat nog helemaal niet weet. Natuurlijk heb je je smaak wel kunnen vaststellen, maar een plek of gezelschap kennen of een steady makerschap opmerken door hen tijdens je studiejaren te volgen, dat heb ik niet kunnen doen.’

Van Bommel benadrukt dat dit andersom ook zo werkt: ‘Het is een gemis dat we niet zo veel mensen hebben kunnen uitnodigen om ons werk te komen bekijken’. Deze laatste fase van de performance opleiding gebruikt hij om nuttige contacten te leggen: ‘Ik ben als een gek aan het mailen gegaan, terwijl je idealiter je werk voor je wil laten spreken.’ Mamo oppert de verantwoordelijkheid van de scholen op dit gebied en Van Bommel die van de instanties en programmeurs. ‘Je zou willen dat zij nu heel veel gaan investeren in jonge makers. Dat ze het boekje erbij pakken van wie er zijn afgestudeerd. Een speeddate organiseren wat mij betreft. Het gaat niet direct om het vinden van een plek, maar als programmeurs meer en langer werk hadden kunnen zien, hadden ze ons kunnen helpen bij die zoektocht, ons kunnen linken aan andere plekken bijvoorbeeld. Ze hadden ons kunnen zien ontwikkelen in de afgelopen jaren, onze stijl kunnen opmerken. Dat is iets heel anders dan bijvoorbeeld één voorstelling zien. Ik denk dat programmeurs die ontwikkeling door de afgelopen periode niet goed hebben mee kunnen krijgen.’

Nu de scholen weer open zijn en de maatregelen zijn losgelaten kunnen de studenten weer door de gangen van hun school wandelen en hun netwerk opbouwen door tegen een toevallige samenwerkingen op te botsen. Maar de vaardigheden hiertoe lijken soms nog wat onderontwikkeld. ‘Ik ben nu zo gewend geraakt aan mailen, dat ik mensen in het echt ontmoeten soms een beetje ongemakkelijk ben gaan vinden’, bekent Van Bommel. Van Drie beaamt dat: ‘Soms merk ik dat ik een licht sociaal ongemak ervaar, terwijl ik dat helemaal niet van mezelf gewend ben. Maar ook bij hele praktische vaardigheden merk ik mijn eigen onwennigheid. Nu ik voor projecten weer de studio in mag, merk ik dat mijn kennis van theatertechniek best wel laag is. Oudere technici op school zeggen dan weleens geschokt: “Weet je dat niet?” En dan denk ik; ja we hebben twee jaar corona gehad, natuurlijk weet ik dat niet.’

Op dat soort momenten wordt duidelijk dat er naast het ontwikkelen van een visie op theater en makerschap, ook prominente rollen zijn weggelegd voor hele praktische of sociale vaardigheden, die je grotendeels ontwikkelt door in de praktijk samen met anderen te zoeken. Er wordt door de studenten met terugwerkende kracht hard gewerkt aan de ontwikkeling van deze vaardigheden en het opbouwen van een netwerk, maar dat dat ook met vallen en opstaan gebeurt wordt hun steeds meer duidelijk.

Illustratie: Gemma Pauwels