Ruben Mardulier gaat deze zomer niet op. De Vlaamse circusartiest die de voorbije vier jaar present tekende op Oerol om daar met kompaan Michiel Deprez het concept ‘circus’ uit te dagen, heeft een festivalloze zomer voor de boeg. Intussen werkt hij onbezoldigd als bioboer. ‘Ik wilde iets terugdoen voor de maatschappij.’

Ruben Mardulier klinkt vermoeid, maar opgewekt – hij heeft er een bevredigende werkdag opzitten. Vijf dagen per week werkt de gediplomeerde grondacrobaat in de biopluktuin van de Oostendse bioboer Pieter Moenaert. Onkruid wieden, composteren en op dit moment vooral planten, want ‘mei is dé maand van de zomerprei, de boontjes en de erwtjes’, vertelt hij enthousiast. Zijn blijdschap is oprecht; het is duidelijk dat de opmerkelijke carrièreswitch hem niet zwaar valt.

Het ging nochtans hard voor Mardulier en Deprez, het duo dat hij samen met jongleur Deprez vormt sinds hun afstuderen aan de Tilburgse Academy for Circus and Performance Art. Over de term ‘circus’ valt te discussiëren: Mardulier en Deprez maken geen shows met klassieke circustrucs, maar beschouwen hun circuskills als tools om de wereld mee te onderzoeken. Ze noemen het graag ‘anekdotisch circus’: met kleine ingrepen in de realiteit onderzoeken ze de onvoorspelbaarheid van lichamen en voorwerpen. Zo bouwden ze op Oerol 2017 een observatiehut van waaruit je de massa kon zien langstrekken, terwijl een dj die cadans voorzag van een soundtrack.

Zowel in Vlaanderen als in Nederland geniet Mardulier en Deprez een behoorlijke bekendheid en dus beloofde het voorjaar vol te worden, de zomer nog voller – tot de lockdown de stekker trok uit alle lopende projecten. ‘In eerste instantie leek het een rare nachtmerrie’, vertelt Mardulier. ‘Ik was in Menen (red. een Vlaams stadje aan de grens met Frankrijk) een voorstelling aan het maken met anderstalige kinderen uit Vlaanderen en Frankrijk. Een week voor de première op 13 maart waren de Franse leerlingen er al moeten uitstappen. Op 13 maart hebben we de voorstelling gespeeld, maar zonder publiek. Je kan je de teleurstelling van de kinderen voorstellen.’

Het duurde een maand voor Mardulier het verlammende gevoel van zich kon afschudden en er zich in de plaats een grote opluchting aandiende. ‘Ik zat vlak voor de coronacrisis eigenlijk al diep. Ik was oververmoeid, mijn agenda zat te vol, mijn relatie was beëindigd – ik had nood aan tijd en rust. Weet je, je groeit als kind op in een ritme van vijf dagen school en als werkende mens zet je die cadans verder. Maar wie afstudeert als circusartiest komt terecht in een realiteit zonder ritme. Op een gegeven moment nam ik veertien vliegtuigen op drie weken tijd, ik was soms in de war over waar ik was. Ik realiseerde me dat ik als kunstenaar de connectie met de werkelijkheid was verloren.’

Dat ongemakkelijke gevoel had er nog voor de lockdown voor gezorgd dat Mardulier zich als vrijwilliger had geëngageerd in het vogelopvangcentrum in Oostende. ‘Om wat meer structuur te krijgen in mijn weken, om opnieuw contact te krijgen met mensen buiten de kunstenwereld, maar ook om mezelf een concreet gevoel van nut te bezorgen. Kunst is absoluut nuttig, maar ook abstract. Als je een vogel wast en verzorgt, je hem dag na dag ziet opknappen en je hem na enkele weken vrij kan laten, dan is dat een zeer tastbaar resultaat.’

Toen er na 13 maart plots héél veel tijd vrijkwam besloot Mardulier fulltime en onbezoldigd te gaan werken op een bioboerderij. ‘Ik heb het kunstenaarsstatuut (red. dat in Vlaanderen een uitkering voor kunstenaars regelt). Dat betekent dat ik financieel stabiel leef, zeker nu ik geen grote kosten heb. Ik krijg dus een uitkering, maar ik zie mezelf wel als iemand die fysiek en mentaal geschikt is voor de arbeidsmarkt. Ik voelde de behoefte om iets tegenover die uitkering te stellen, om iets terug te doen voor de samenleving.’

De grondacrobaat werd bioboer, zijn jongleursvriend ging werken als vuilnisman. Op de een of andere manier past die omslag naar een heel andere sector ook in de poëtica van Mardulier en Deprez, die van ‘onkunde’ of het ‘onbekende’ hun kracht hebben gemaakt. ‘Laat ons zeggen dat Michiel en ik graag de ‘on’ omarmen.’ Glimlachend: ‘We zijn niet bang voor wat we niet kunnen of kennen. Ik ben nu vijf dagen per week bezig met het wieden van ‘on’kruid, en ik vraag me steeds vaker af waarom we dat eigenlijk zo noemen. Soms neem ik wat mee naar huis, en dan teken of schilder ik dat ‘s avonds als een stilleven.’

Over de toekomst van Mardulier en Deprez maakt hij zich weinig zorgen. ‘Michiel en ik werken niet binnen een strak productiesysteem, meestal toeren we met verschillende kleine interventies tegelijk. Productioneel zijn we licht en wendbaar. Dat geeft ons de vrijheid om snel ‘in actie’ te komen wanneer nodig.’ Al weten ze zeker dat ze niet terugwillen naar ‘vroeger’. Voor Mardulier en Deprez geen survival of the fittest meer: ‘We verloren onszelf als mens. Dat willen we anders doen.’ De afstand heeft bovendien de vriendschap versterkt: ‘We merken dat we elkaar opnieuw missen, dat gevoel was verdwenen. We geven elkaar nu zelfs voor de allereerste keer complimentjes.’ (lacht)

Toen het gemis te groot werd, besloten Mardulier en Deprez naar elkaar toe te komen. Michiel Deprez woont in Nederland, dus reden de vrienden allebei 140 kilometer met de fiets naar de Belgisch-Nederlandse grens, om elkaar op een klein landweggetje te treffen. ‘Ik kwam aangefietst, ik was helemaal kapot. Ik zag Michiel staan tussen twee politiecombi’s. Ik vreesde het ergste, maar blijkbaar had hij zijn verhaal goed gedaan. (grijnst) Tussen die busjes hebben we geluncht, elk op eigen grondgebied. We hadden streekspecialiteiten meegebracht voor elkaar. De grenswachters stonden erbij, en zagen dat het goed was.’

Foto: Rob Hogeslag