Het lijkt zulk goed nieuws voor de kunsten: 80 miljoen erbij vanaf 2021, faire beloning voor kunstenaars en erkenning voor nieuwe genres die een breder publiek bedienen. De uitgangspuntenbrief die minister Van Engelshoven vorige week presenteerde viel in goede aarde. Maar wie met een hart voor de podiumkunsten en een oog op de cijfers de plannen bekijkt, ziet andere dingen: bezuinigingen, verdere aristocratisering en een klap in het gezicht voor de initiatiefnemers van fair practice.

Voor de podiumkunsten vallen de investeringen marginaal uit: dat wordt aan het zicht onttrokken door een aantal investeringen die de minister doet in de basisinfrastructuur (BIS). Ze trekt 1,95 miljoen euro per jaar uit voor de jeugdpodiumkunsten, waarvan 100.000 euro specifiek voor jeugddans is en waarvan 0,9 een investering is die vorig jaar al is ingegaan en wordt doorgezet. De symfonieorkesten en de muziekensembles krijgen samen 2,45 miljoen, specifiek voor betere beloning van musici. De opera krijgt 1,5 miljoen bedoeld voor de Reisopera en Opera Zuid, en festivals een miljoen. Een totale verhoging van 6,9 miljoen euro.

Maar waar komt dat geld eigenlijk vandaan? Van het Fonds Podiumkunsten! Toen dit kabinet aantrad en extra budget voor de kunsten opnam in het regeerakkoord werd er al heel snel 8,66 miljoen gereserveerd voor het redden van de zogenaamde B-categorie: instellingen die een positief advies hadden gekregen van het Fonds, maar die onder de zaaglijn vielen; er was geen geld meer voor. Bij haar aantreden als minister kon Van Engelshoven zich eind 2017 profileren als kunstredder door deze groep alsnog subsidie te geven voor het lopende kunstenplan.

Het leek logisch dat deze investering in de komende periode structureel zou worden gemaakt. Begin 2018 onderschreef ze in haar visiebrief nog het belang van de fondsgezelschappen: ‘De ontwikkeling van talent krijgt tegenwoordig langs verschillende wegen vorm. De loopbaan van kunstenaars verloopt niet enkel langs de geijkte paden, bijvoorbeeld van toneelschool via productiehuis naar een gezelschap. Makers trekken zich steeds minder van de scheidslijnen tussen genres aan. Ze verzamelen uiteenlopende expertise en maken gebruik van verschillende platforms.’ Maar nu schrijft ze: ‘Vanaf 2018 heb ik 10 miljoen euro per jaar extra toegekend aan de fondsen voor tijdelijke ondersteuning van instellingen tot de nieuwe basisinfrastructuur begint. Deze middelen voeg ik in de periode 2021-2024 toe aan het budget voor instellingen via de basisinfrastructuur. Het Fonds Podiumkunsten heeft in deze 10 miljoen een aandeel van 8,6 miljoen. Dit betekent dat er in de periode 2021-2024 minder budget zal zijn voor meerjarig gefinancierde instellingen bij dit fonds.’

Het fonds krijgt voor een aantal onderdelen nog wat extra geld (1,35 miljoen voor talentontwikkeling, 1 miljoen voor arbeidsvoorwaarden musici, een ton voor knelpunten arbeidsmarkt), maar netto verliest het 6,21 miljoen euro. Verrekend met de investeringsagenda van 6,9 miljoen blijkt dat er van de 44 miljoen die de minister structureel investeert in Basisfrastructuur en fondsen er onder de streep nog geen zeven ton bijkomt voor de podiumkunsten. Waarbij nog moet worden opgemerkt dat bínnen de podiumkunsten er een aanmerkelijke verschuiving is van theater en dans naar muziek en opera.

En daarbovenop komt nog het geld van de instellingen die worden overgeheveld van het fonds naar de BIS. Die zeven muziekensembles, vier festivals en zes jeugdgezelschappen nemen hun budget – 7,18 miljoen euro – mee. Kortom: het Fonds Podiumkunsten gaat een kwart van zijn budget inleveren, wat waarschijnlijk gaat betekenen dat het budget voor de meerjarige regeling gaat halveren. En van dat geld kunnen minder instellingen worden ondersteund dan nu, omdat de fair practice-verplichting betekent dat theatergroepen, muziekensembles en festivals méér geld nodig hebben voor lonen en honoraria.

Deze uitkomst is een klap in het gezicht voor de initiatiefnemers van fair practice, zoals Veem Huis voor Performance. De uitholling waaronder zij te lijden hadden, leidde tot een grass roots beweging die nu door politiek volledig omarmd wordt, maar in plaats van middelen om hun nood te ledigen krijgt dit midden- en kleinbedrijf van de kunsten opnieuw een kaalslag te verwerken.

De enorme overdracht van middelen van Fonds naar BIS betekent een verdere aristocratisering van de podiumkunsten. Méér geld voor instituten die gericht zijn op behoud en invulling van functionele eisen, en minder geld voor avontuur, vernieuwing en die kunstenaars die niet langs de geijkte paden lopen en zich minder aantrekken van de scheidslijnen tussen genres, waarover de minister een jaar geleden nog zo hoog opgaf.

Het is niet helemaal duidelijk wat het ministerie beoogt met deze ingrepen voor de podiumkunsten. Is de gedachte dat fair practice makkelijker te handhaven is voor BIS instellingen? (Maar als dat zo is, is dat uitsluitend omdat BIS instellingen meer geld krijgen.) Is het de bedoeling om het overaanbod aan te pakken? (Maar als dat al de schuld is van de fondsinstellingen, is dat vooral omdat BIS instellingen hen uit de kleine zalen verdrijven.) Leeft het idee dat de podiumkunsten wel voldoende bedeeld zijn met 9,9 miljoen extra voor talentontwikkeling en een nieuwe sectorondersteuning? (Maar het is nog lang niet duidelijk hoe die gelden verdeeld gaan worden.) Duidelijk is wel dat als Van Engelshoven haar plannen op deze manier doorzet, ze een enorme verarming van het podiumleven op haar geweten heeft.