Ieder jaar kloppen tientallen onderzoekers uit de hele wereld aan bij de TIN-collectie van UvA Bijzondere Collecties op zoek naar uniek materiaal uit de Nederlandse theatergeschiedenis. In de serie ‘Schatgravers van de theatercollectie’ laten we er een aantal aan het woord. 

Mascha van Nieuwkerk (1990) studeerde cello aan het Conservatorium van Amsterdam en geschiedenis aan de UvA, waarin ze zich specialiseerde in muziekgeschiedenis. Op dit moment doet ze onderzoek naar genre-theorie en hoe die genres in de historische muziekpraktijk functioneren. Daarvoor digitaliseert ze de Annalen van de Nederlandse Opera Gezelschappen 1886-1995 uit de TIN-collectie.

Hoe kom je bij dit onderzoek?
Eigenlijk doe ik onderzoek naar de concertpraktijk van de negentiende eeuw: de manier waarop mensen in die tijd muziek speelden en beleefden in de concertzaal. Ik kwam er al snel achter dat opera destijds een hele belangrijke rol speelde in de concertzaal.

Musicologen onderzoeken opera- en concertpraktijk vaak als twee gescheiden werelden. Maar een van de dingen die ik ontdekte op negentiende-eeuwse concertprogramma’s was dat muzikanten in de negentiende eeuw juist bestaand operarepertoire als uitgangspunt namen om hun eigen creativiteit te laten zien. Dus toen bedacht ik: laat ik een onderzoek doen waarin ik operaprogrammering en concertprogrammering met elkaar probeer te verbinden.

Wat moet ik me daar concreet bij voorstellen?
Ik doe onderzoek naar genres en hoe die in de praktijk functioneren. Ik probeer dus de theorie te spiegelen aan de praktijk. Theoretici zeggen dat een opera hier begint en daar ophoudt, maar ik vraag me af of die genres niet veel ingewikkelder in elkaar zitten. En dan zie je allemaal hybride genre-praktijken ontstaan.

Zoals?
Een van de grote stellingen in de musicologie is dat opera- en concertrepertoire aan het eind van de negentiende eeuw steeds meer uit elkaar groeien. Maar wat er in de praktijk gebeurt is dat muzikanten juist opera-melodieën in de concertzaal blijven gebruiken om te laten zien hoe virtuoos en creatief ze zijn. Dan krijg je dus een instrumentaal concertstuk, maar dat wel degelijk gerelateerd is aan opera.

Welke rol speelt de TIN-collectie in je onderzoek?
Ik doe dus onderzoek naar die genres, en tegelijkertijd ben ik bezig met het digitaliseren van die opera-database. Dat is een verzameling van opera-uitvoeringen tussen 1886 en 1996. Maar je weet niet hoe compleet het is. Want waar houdt opera op, waar wordt het bijvoorbeeld muziektheater of mime?

Omdat er bij die opera-annalen nooit een kritische inleiding is geschreven, probeer ik nu te omschrijven waar de auteurs de grens hebben getrokken en welke keuzes ze hebben gemaakt.

Ik gebruik de theaterdatabase van het TIN en spiegel die aan de opera-annalen. Als je die twee aan elkaar matcht zie je wat er buiten die opera-database valt maar wel bij de theaterproducties is opgenomen. En dan krijg je ineens een mooi beeld van de rafelranden van de opera.

Kun je wat van die rafelranden noemen?
Er zijn veel twijfelgevallen die niet door iedereen als échte ‘opera’ bestempeld zouden worden. Wie opera wil definiëren komt al snel in een mijnenveld van definitiekwesties terecht. Vooral de laatste decennia zijn er veel nieuwe verschijningsvormen van opera. Poppen- en jeugdtheaterversies bijvoorbeeld van bekend werk van Mozart, of Rockopera of de acrobatische Chinese opera.

Maar ook van oudsher zijn er al rafelrandjes aan de operapraktijk zoals de lange Nederlandse traditie van concertante opera-uitvoeringen, opera in de concertzaal dus. Of de ‘kluchten met zang’ die in de negentiende eeuw in de Stadsschouwburg werden opgevoerd.

Is Kurt Weills Dreigroschenoper een opera? Of Stravinsky’s Histoire du soldat? Vaak worden deze titels alleen opgenomen in de Opera Annalen als ze worden uitgevoerd door een echt opera-gezelschap. Het Residentie Tooneel dat de Driestuiveropera doet belandt niet in de database.

Als het om opera-genres gaat kom je natuurlijk ook snel terecht bij musical of operettes. Als bekende operagezelschappen iets van Offenbach deden komt het wel in de annalen, maar als diezelfde operette bijvoorbeeld door Fritz Hirsch werd uitgevoerd staat het weer niet in het operaboek.

Waar en hoe wordt je onderzoek gepresenteerd?
Op 24 april zal ik mijn genreonderzoek presenteren op de Internationale Conferentie Across Labels – Genres of Music Theatre in het Teatro Real, het operahuis van Madrid. De gedigitaliseerde opera-database wordt op 17 mei wordt gepresenteerd tijdens de maandelijkse Salon van CREATE – de onderzoeksgroep die op een creatieve manier datasets cureert. Ten slotte werk ik aan een publicatie over de database voor het Research Data Journal for the Humanities and Social Sciences.


Mascha schrijft sinds kort ook een blog over haar onderzoek naar de productie-database en de Annalen van de Nederlandse Opera Gezelschappen 1886-1995.