Voor Theaterkrant schrijven meer dan dertig recensenten. In een serie interviews stellen we ze voor aan onze lezers. Vandaag: Margriet Prinssen die al sinds 1989 over theater, dans en opera schrijft. ‘Ik blijf een ontzettende drive en nieuwsgierigheid hebben naar wat mensen maken. Dat is absoluut gebleven en helemaal niet veranderd.’

Margriet Prinssen schrijft recensies en interviews voor Mediahuis, Haarlems Dagblad, de Uitkrant, Scènes, Odeon en Theaterkrant. Tot en met 2019 werkte ze ook als eindredacteur bij Nationale Opera & Ballet.

Wat was jouw eerste aanraking met theater?
Dat was eigenlijk pas op de middelbare school. Ik had een liefdevolle, maar cultureel vrij arme jeugd. Ik kom uit Oss, een stadje in Noord-Brabant dat groot is geworden dankzij Unox en Zwanenberg, het varkensvlees. Op de basisschool werd niet veel aan muziek en toneel gedaan, ook geen eindmusical. Ik was best wel een lastige puber, een drop-out type, veel van school gestuurd. Een van de weinige momenten die ik me echt nog goed kan herinneren was een voorstelling van een Duits gezelschap nota bene (als rebellerende puber ageerde ik tegen alles wat Duits was), het was best een moeilijk stuk, Marat/Sade van Peter Weiss. Ik vond het fantastisch, ik was totaal verpletterd en geraakt. Het ging over alles wat het leven wél de moeite waard maakte voor iemand van vijftien die dacht: wat is alles eigenlijk stom, wat zijn alle leraren idioot, wat is school saai en wat zijn mijn ouders saai. In die vrij negatieve spiraal kwam dit stuk op alle mogelijke manieren binnen: fysiek, in mijn buik en in mijn hart, maar ook intellectueel gezien werd ik voor het eerst écht uitgedaagd. Dat toneelstuk ging over vrijheid en revolutie, over idealen, over dilemma’s en alle andere dingen die het leven de moeite waard maken. Het was niet per se het moment dat ik besloot iets met theater te beginnen maar het was wel de aanleiding om, toen ik in Amsterdam kwam wonen, veel naar het theater te gaan. Ik ben toen eerst Nederlands gaan studeren en later Kunstgeschiedenis, Filmkunde en Theaterwetenschap. Van alles eigenlijk, dat kon nog in die tijd. Amsterdam was echt een paradijs voor studenten destijds.

Wat was dan voor jou het punt waarop je ineens dacht: Nu ga ik er een recensie over schrijven?
Tsja, dat is vaak hoe de dingen gewoon gaan. Ik ben op een gegeven moment gaan schrijven. Eerst vooral boekrecensies en daarna theater. Ik vond de theaterwereld in het begin wel spannend, maar ook heel eng. Ik dacht dat het een wereld was waar ik heel ademloos af en toe naar kon kijken en een klein hapje van kon nemen, maar daar iets over schrijven? Nee dat niet. Pas toen ik wat meer ervaring had bij het Haarlems Dagblad waar ik via via beland was, begon ik met interviews. Heel veel voorverhalen heb ik geschreven in die tijd en daarna ook steeds meer recensies. Het voordeel van Haarlem is dat de Toneelschuur daar staat. Dat is natuurlijk het leukste theater van Nederland. Ik ben begonnen bij het Haarlems Dagblad in 1989 en in die tijd werd er aan iedere voorstelling die in de Toneelschuur – en natuurlijk ook de Stadsschouwburg – speelde aandacht besteed. Bij de grote voorstellingen zelfs een voorverhaal én een recensie. Het is best verdrietig om te zien hoe dat teruggebracht is naar hoe weinig het nu is.

Zou je jezelf eerder als een recensent of als een criticus beschrijven? Of toch meer algemeen, als een journalist?
Ik denk eerder een recensent, een criticus heeft een meer analytische kijk op het genre. Ik ben wel kritisch, maar geen criticus. Vooral ben ik iemand die probeert mooie verhalen te schrijven over theater. Bij interviews en voorverhalen probeer je zo goed mogelijk te verwoorden wat voor iets moois iemand heeft gemaakt. Bij recensies wordt uiteraard verwacht dat je ook een kritische blik hebt. Die heb ik door de jaren ook zeker ontwikkeld, maar ik denk dat mensen over het algemeen over mij zullen zeggen dat ik behoorlijk ‘aardig’ ben.

Ja? Ben je een ‘aardige’ recensent?
Ik denk van wel. Ik vind ook dat mensen aardiger tegen elkaar moeten zijn, in het algemeen. Er is al zoveel shit in de wereld, vooral in deze tijden. Als recensent ben je natuurlijk kritisch en ik heb in de loop van mijn leven ook zeker weleens negatieve recensies geschreven, maar ik probeer het wel altijd zo op te schrijven dat het niet mensen persoonlijk afkraakt. Alhoewel ik er wel van kan genieten als een ander dat heel goed doet hoor. Het komt ook niet vaak voor dat ik een voorstelling echt in alle opzichten slecht vind, misschien een stuk of 20 keer van de duizend-plus recensies die ik heb geschreven. Soms zie je weleens dat een voorstelling minder is dan wat je ervan had gehoopt, dan is bijvoorbeeld het spel en/of de vormgeving fantastisch, maar dan valt de tekst tegen. Andersom kan natuurlijk ook.

Wat is voor jou dan het belangrijkste element in een voorstelling? Of zit daar voor jou geen hiërarchie in?
Het is moeilijk aan te geven, maar ik denk dat de tekst wel het uitgangspunt is. Als de tekst niet goed is, kan je de sterren van de hemel spelen maar dan blijf je als kijker toch enigszins onbevredigd achter.

Dan valt het fundament weg?
Ja, al geldt dat natuurlijk niet voor alle voorstellingen. Er zijn ook prachtige mimevoorstellingen waar nauwelijks tekst in voorkomt. Dat geldt overigens ook voor dans. Ik heb heel lang bij Nationale Opera & Ballet gewerkt en daar heb ik heel veel dans- en operavoorstellingen gezien, daar gelden natuurlijk weer hele andere criteria voor.

Inmiddels werk je al veertig jaar als recensent. Kijk je tegenwoordig anders naar theater dan toen je net begon? Ervaring speelt daarin misschien een grote rol in, maar zijn er dingen die jou opvallen in je eigen werk, die anders zijn dan twintig of dertig jaar geleden? Lang hè? Theaterrecensies trouwens vanaf 1989. Lastig te zeggen. Vast en zeker wel, ik heb natuurlijk veel meer ervaring en ben zelfverzekerder in wat ik vind en waarom ik iets vind. Ik ben ook altijd verbaasd aan het begin van het seizoen, als je even bent afgekickt van alle voorstellingen, dat ik dezelfde kriebel weer heb zodra ik de theaterlijstjes voorbij zie komen. Ik blijf een ontzettende drive en nieuwsgierigheid hebben naar wat mensen maken. Dat is absoluut gebleven en helemaal niet veranderd eigenlijk.

Is het dan niet eens lastig dat je na zoveel jaar al zo vaak hetzelfde van dezelfde mensen hebt gezien? Hoe blijft dat verrassen?
Het blijft absoluut wel verrassen, het theater ontwikkelt zich, gelukkig maar. Ik ben nu bijvoorbeeld een stuk aan het schrijven over feminisme in het theater, voor Scènes. Nu is dat natuurlijk wat overdreven, maar je hebt heel veel vrouwelijke makers die flink aan de weg timmeren, zoals Daria Bukvić, Eline Arbo en Nina Spijkers, maar ook tal van collectieven. Het bijzondere is dat, omdat ik dubbel zo oud ben als die vrouwen, ik veel van die thema’s herken van dertig jaar geleden. Toen was er ook een feministische golf en het voelt helemaal niet alsof ik veraf sta van de feministische makers van nu. Juist heel dichtbij. Ik herken die dilemma’s en die spelen eigenlijk al eeuwen; als je kijkt naar stukken van Shakespeare gaat het ook om keuzes maken in liefde, vrijheid en alles wat maar zo’n beetje actueel is.

Is het niet vervelend om te zien dat die feministische strijd opnieuw geleverd moet worden, terwijl hij al zo vaak geleverd is?
Misschien, maar volgens mij is er wel een veel groter bewustzijn bij de vrouwen van nu. Het is niet te vergelijken met de situatie midden jaren tachtig. Het was toen meer een zoektocht naar erkenning, en wederzijdse herkenning van slachtofferschap. Heel goed hoor, in die tijd, maar nu zouden we dat toch heel simpel vinden. Ik denk dat er ontzettend veel dimensie bij is gekomen, vooral omdat vrouwen veel sterker opereren, vanuit hun eigen kracht. Ik vind dat Eline Arbo, Nina Spijkers en Daria Bukvić, niet te vergeten, allemaal ontzettend sterke vrouwen zijn. Ze hebben allemaal een andere kijk op dingen en komen uit hele andere werelden, letterlijk in dit geval. Zo brengen ze een hele andere dimensie mee: het gaat niet alleen over vrouwen tegen de mannen, allang niet meer. Het gaat over racisme, over gender, over identiteitspolitiek, over de wereld als geheel.

Nu ben ik toch wel benieuwd naar welke voorstelling je het meest is bijgebleven.
Ik weet er meteen twee. De Meester en Margarita, in regie van Simon McBurney. Die stond een jaar of negen geleden op het Holland Festival. Dat is toch wel een van mijn favorieten. Dat vond ik zo waanzinnig mooie voorstelling, echt anderhalf uur op het puntje van mijn stoel. Dit jaar vond ik Trojan Wars te gek. Fantastisch om al die enthousiaste middelbare scholieren in de zaal te zien zitten, ik word daar heel blij van. Dat geeft me het gevoel: er is hoop, er is wel degelijk hoop voor het theater, er is wel degelijk fantastisch mooi theater mogelijk. Dat doet me weer denken aan die eerste ervaring op de middelbare school, dat je dan zeker weet dat bij een aantal van die jonge bezoekers er een vlammetje is gaan branden.

Toch mooi om te zien dat het dan toch weer terug te voeren is naar dat ene moment, waar het allemaal begon. Mijn laatste vraag is dan ook, heb je nog tips voor beginnende recensenten?
Veel zien natuurlijk, maar kijk vooral naar wat voor jou iets teweeg heeft gebracht in een voorstelling. Het moment dat je eventjes opgetild werd uit je stoel, of juist het moment dat je iets niet mooi vond. Vaak is de meest persoonlijke invalshoek helemaal niet gek om vanuit te beginnen. Omdat je vanuit daar toch vaak wel weer bij iets komt dat universeel is.

Foto: Lex van der Slot