Leve de vogels die vele hemelen doorgronden

Op 23 juli 2017 schreef Bregje Maatman onder de titel Alsof de vogel de hemel doorgrondt een opiniestuk waarin ze bepleit dat kunst niet per se iets te melden heeft. Maatman klaagt de gedachte aan dat kunst eerst en vooral een kritische reflectie is op actuele ontwikkelingen. De autonome kunstenaar ontstond in de Romantiek en dat leverde een probleem op want ineens moest het belang van kunst gelegitimeerd worden, aldus Maatman. Deze legitimatie wordt volgens de schrijfster jammer genoeg gevonden in de maatschappelijke relevantie. Ze hekelt kwaliteitsomschrijvingen als: ‘nieuwe inzichten verschaffen’, ‘invloed hebben’, ‘bevragen’, ‘een spiegel voorhouden’ en ‘wakker schudden’. We dwepen met het geromantiseerde beeld van de kunstenaar als luis in de pels die de samenleving ontregelt, aldus Maatman. Vervolgens ergert de schrijfster zich aan het idee dat de wereld ‘nu’ in brand staat en somt ze een aantal historische kunstwerken op die volgens haar volledig losstonden van in die tijd actuele onderwerpen.

Maatman lijkt het idee dat kunst ons iets leert over de samenleving paternalistisch te vinden. Dit verklaart ook de titel van haar artikel: ‘De vogel die hoog vliegt, doorgrondt nog niet per se de hemel’, zo legt de schrijfster uit. Haar probleem lijkt te zijn dat we de inhoud van de kunst altijd laten prevaleren over de vorm en de esthetiek. (Helaas gebruikt ze haar artikel niet om dieper op de esthetische waarde in te gaan, dat laat ze dan weer aan de vakgroep esthetica over…) Vermoedelijk komt dat, aldus Maatman, omdat maatschappelijke kunst beter verkoopt. Zo roept ze de lezer op om toch alsjeblieft niet meer de kaart van de maatschappelijke relevantie te spelen en toe te geven dat kunst een hobby is.

Grijs gebied
Om meerdere redenen voel ik de behoefte op Maatmans artikel te reageren. Allereerst erger ik me aan de cynische toon die zo vaak gebezigd wordt op het moment dat het gaat over geëngageerde kunst. Als Maatman kunstenaars verwijt de maatschappelijke kaart te spelen, verwijt ik haar de kaart van het cynisme. Het is zo gemakkelijk de poging van kunstenaars zich tot de wereld te verhouden af te doen als hoog van de toren blazend of zoals ook zo vaak te horen: prekend voor eigen parochie.

De kracht van kunst is wat mij betreft precies dat grijze gebied tussen autonomie en heteronomie. Omdat kunst niet aan dezelfde regels hoeft te voldoen als de wereld erbuiten kan het soms verder gaan in zijn onderzoek, provocatie of voorstel. Tegelijkertijd moet kunst leven met het feit dat het altijd als fictie zal worden bekeken en daarmee de impact (ten minste gedeeltelijk) onschadelijk wordt gemaakt.

Om een paar voorbeelden te noemen: Theater Frascati kon de voorstelling Labyrinth met vluchtelingen van het collectief We Are Here produceren ondanks het feit dat het te werk stellen van vluchtelingen strafbaar is. Dit was mogelijk onder het enige recht dat een gedocumenteerde toekomt: het recht op vrije expressie. De Zwitsers Belgische kunstenaar Christophe Meierhans schreef met Some use for your broken claypots een volledig nieuw wetboek zonder gehinderd te worden door de vraag hoe dit gloednieuwe politieke systeem te implementeren. Anoek Nuyens speelde haar voorstelling Hulp een jaar lang voor allerhande ngo’s en politieke partijen om in gezamenlijkheid tot nieuwe vormen van ontwikkelingssamenwerking te komen. Marjolijn van Heemstra zette met Zohre, een Afghaans Nederlandse soap de integratieproblematiek in Nederland op scherp en zwengelde de discussie aan. Allemaal voorbeelden van kunstenaars die de ruimte van het theater gebruiken om iets bloot te leggen, discussie te ontlokken en voorstellen te doen, die vanuit een andere hoedanigheid veel trager (lees bureaucratischer) zouden verlopen en tegen veel meer weerstand zouden zijn aangelopen.

De potentiele kwaliteit van kunst om zowel vanuit een plek van uitzonderlijkheid als middenin de wereld te opereren, betekent niet dat dat gemakkelijk is. Want inderdaad liggen er vele gevaren en risico’s op de loer waarvan ik het over een aantal zelfs met Maatman eens ben, al zal en wil ik deze op een heel andere manier verwoorden.

Hierbij vier veelgehoorde kritiekpunten als het gaat om maatschappelijk geëngageerde kunst (waarbij ik Maatmans artikel als uitgangspunt neem, maar meteen van de gelegenheid gebruik maak andere veelgehoorde commentaren mee te nemen):

  1. Politieke kunst is trendy

Inderdaad staat maatschappelijke relevantie van kunst op dit moment hoog in het vaandel. Je ziet het bij de fondsen en het plots in het leven geroepen The art of impact door Jet Bussemaker zelf (waarover ik en Tobias Kokkelmans in januari 2016 een briefuitwisseling schreven). Maatman stelt dat de huidige focus op geëngageerde kunst voortkomt uit de populistische kritiek op kunst als elitaire hobby omdat de kunsten zich maatschappelijk moeten legitimeren. Je kan de populariteit van maatschappelijk georiënteerd werk ook verklaren vanuit een terugtrekkende overheid die in deze participatiesamenleving onvoldoende middelen aan de zorginfrastructuur besteedt en hoopt die verantwoordelijkheid bij de kunst kwijt te kunnen. Beide redenen zijn wat mij betreft problematisch. Mijn antwoord zou alleen nooit liggen in het opgeven van geëngageerde kunstpraktijken, maar eerder in het onderstrepen van het belang van kritisch denken ten aanzien van de agenda’s en belangen die ons omringen. (Dat geldt trouwens niet alleen ten aanzien van de structuren die een project mogelijk maken – fondsen, instituten en overheid – maar ook van onszelf, de makers. Ook binnen het project spelen belangen, zoals de aantrekkingskracht van het imago van de geëngageerde kunstenaar. De vraag waarin het politieke precies schuilt moet gesteld worden en er moet oprecht gekeken worden naar wie daar uiteindelijk de vruchten van plukt.)

  1. Politieke kunst is paternalistisch

Maatman vindt de stelling dat kunst ons iets leert over de samenleving problematisch omdat dat zou betekenen dat de kunstenaar over kennis en inzichten beschikt die anderen niet zouden hebben. Hier krijg ik de indruk dat Maatman zelf in de populistische val is gestapt. Haar ergernis tegenover de arrogante politieke kunstenaar en het ‘deemoedige zwijgende publiek’ loopt als een rode draad door haar tekst. Waar komt toch die frustratie ten aanzien van kennis vandaan? En hier bedoel ik niet kennis in de strikt rationele zin van het woord, maar kennis in de brede zin. Het idee dat jouw ideeën een podium mogen hebben omdat wat je te delen hebt misschien wel zinvol zou kunnen zijn. En dit geldt uiteraard niet alleen voor de theatermaker, maar ook voor de beeldend kunstenaar, dichter, schrijver, journalist, filosoof, zelfs voor de leraar voor de klas.

Soms lijkt het alsof we het jaren ’70 engagement in de kunsten nog steeds niet te boven zijn gekomen, terwijl toch overduidelijk is dat politieke kunst vandaag de dag van een geheel andere toon is dan die van toen. Kunstenaars hebben allang niet meer het idee dat ze het publiek de les kunnen lezen zonder hun eigen positie in het werk te betrekken. Ik zelf houd van het gevoel dat ik na een voorstelling met meer kennis naar buiten loop dan ik erin ben gekomen en ben gefrustreerd als ik het gevoel heb dat dat niet zo is. Hetzelfde geldt als ik naar een film ga, een boek lees of een politicus hoor spreken. Betekent dat dat de stemmen naar wie ik heb geluisterd mij het gevoel geven dat zij boven mij staan? Integendeel! Ik voel me juist serieus genomen in mijn behoefte de wereld om mij heen te begrijpen. En hoe meer diversiteit aan kennis er beschikbaar is, hoe potentieel breder geïnformeerd en intelligenter de gehele samenleving.

  1. Politieke kunst kijkt neer op vorm en laat inhoud prevaleren

Ik zou het geloof ik precies andersom zeggen. Juist politieke kunst heeft baat bij vormen die de verbeelding opentrekken, die ervoor zorgen dat we collectief in staat zijn andere scenario’s te visualiseren. Juist bij geëngageerde praktijken is alles van belang: de symbolen, de taal, de stoelen, de manier waarop de ruimte is ingericht. Want andere mogelijke werelden zullen nooit alleen maar rationeel zijn. Juist het zintuiglijk ervaarbaar maken van andere verhoudingen is cruciaal. Misschien dat dat niet altijd herkend wordt als vorm, omdat er geen uitgedoste kostuums te zien zijn of gigantische abstracte decors zijn ontworpen, maar dat betekent niet dat het er niet is. Hoewel ik in principe ben voor een diversiteit aan kunstvormen (van zeer abstract tot uitgesproken politiek), vind ik dat theatervormgeving van repertoire zich vaak zo aan de klassieke theaterconventies houdt dat het me op geen enkele manier uit mijn comfortzone haalt.

  1. Politieke kunst blijft altijd gevangen in een bubbel van gelijkgestemden

Hier spreekt Maatman opvallend genoeg niet over, want het is de meest veelgehoorde kritiek als het gaat om geëngageerde kunst. Schrijvers als Hans den Hartog Jager en Maarten Doorman zijn bekende critici van politieke kunst, omdat deze vanuit hun optiek door zijn autonomie potsierlijk wordt als zij activisme incorporeert of politiek stelling neemt. Vooral ook omdat het publiek dat op dergelijk werken afkomt, het er waarschijnlijk toch al mee eens is. In hun ogen moet kunst dubbelzinnig zijn en gelaagd, ze moet bevragen en verwarren, niet voorschrijven.

De eis dat kunst dubbelzinnig moet zijn is een hardnekkige, er lijkt een angst en ongemak voor kunst die transparant is over zijn politieke positie. Het is de vraag wat hier meer speelt; onze anti-ideologische tijden of een kritiek op maatschappelijke kunst die geen daad bij het woord voegt. Den Hartog Jager en Doorman beschrijven beiden het beeld van de toeschouwer met cappuccino in de hand onderwijl gretig politieke kunstwerken consumerend… Maar is het andere niet net zo en misschien nog wel meer aan de hand? Is het probleem van dubbelzinnige kunst nu niet juist dat zij de cappuccino nog meer veroorlooft en ondersteunt? Want voor dubbelzinnigheid hoef je niet in beweging te komen, aangezien het werk toch voor meerder interpretaties vatbaar is.

Het probleem van gelijkgestemd publiek is voor eenieder die iets wil communiceren van belang om over na te denken. We leven in extreem gesegregeerde tijden en de concurrentie van aanbod is enorm. Maar meer en meer zie ik theatermakers en kunstenaars strategieën bedenken om verschillende publieksgroepen met elkaar te vermengen. Door bepaalde gemeenschappen in het werk te betrekken, in de openbare ruimte te werken of specifieke locaties te kiezen.

De veelgehoorde kritiek van mensen als Doorman en Den Hartog Jager is dat maatschappelijke kunstenaars die ‘eenduidig’ werken beter de politiek in zouden kunnen gaan of welzijnswerk zouden moeten gaan doen. Ik kan het daar niet meer mee oneens zijn. Juist omdat kunst nog steeds een plek van relatieve autonomie (lees uitzondering) kent zijn kunstprojecten altijd voorstellen, nooit slechts ideeën die erop wachten geïmplementeerd te worden. Ze opereren met een heel dun glazen wandje ertussen. Dat wandje tussen het werk en de wereld maakt duidelijk dat het hier om een kunstproject gaat. Vanaf het moment dat we de dunne scheiding herkend hebben, verandert onze houding. We veranderen in een toeschouwer. We gaan om het werk heen lopen. We lezen de omringende teksten. We zoeken naar een verhouding tot het werk. We zijn niet meer slechts voor of tegen, we gaan erover nadenken. De mogelijkheid om die houding op te roepen is wat mij betreft cruciaal. Het betekent dat niets voor lief genomen wordt. Kunst fungeert zo als utopische horizon die de samenleving in beweging houdt.

Tot slot: Kunst als hobby
Terecht werd Maatman onder haar artikel in de vele reacties aangesproken op het gebruik van het woord ‘hobby’. Ik weet niet of Maatman dat als provocatie bedoeld heeft of dat ze het werkelijk meent en ik weet ook eigenlijk niet wat erger is. Het uitroepen van kunst als hobby is niet alleen met terugwerkende kracht de basisargumentatie van Halbe Zijlstra voor de bezuinigingen ondersteunen, het vormt ook een uitnodiging om deze opnieuw toe te passen.

Hiermee wil ik niet zeggen dat het niet gevaarlijk is als beleid de legitimiteit van kunst uitsluitend bij de maatschappelijke waarde legt (zie het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR)). De uitzonderlijkheid van de positie van kunst (haar autonomie), moet behouden worden. Alleen vanaf die relatieve vrijplaats kan zij ontwrichten, pijnplekken tonen en nieuwe voorstellen ontwikkelen. Er moet ruimte zijn voor het nut van een bepaalde nutteloosheid. In deze tijden van rendement en impact is anders het risico te groot dat kunst in de toekomst opnieuw wegbezuinigd wordt, mocht bijvoorbeeld blijken dat maatschappelijk werk de doelen beter weet te behalen.

Maar Maatmans antwoord plaatst schoonheid boven maatschappelijke relevantie. In een tijd waarin commercialisatie, beeldcultuur en entertainment zo alom tegenwoordig zijn lijkt me dat nogal risicovol. Om niet volledig op te gaan in de massacultuur van het consumentisme, moet kunst een uitzondering vormen. En die uitzondering is mijns inziens per definitie politiek. Daarnaast noemt ze liefde, ouder worden en de dood als belangwekkende onderwerpen. Net als dat ik niet zou durven beweren dat Bach, Vermeer en Anna Teresa de Keersmaeker niets te maken hebben met de actualiteit waarin hun werk tot stand is gekomen, lijken me dit niet bij uitstek a-politieke onderwerpen. Liefdesrelaties verhouden zich tot gender, seksualiteit en machtsverhoudingen. Ouderdom is een teken van isolement of van opperste wijsheid, afhankelijk van welke samenleving je als uitgangspunt neemt. En wie mag beslissen over de dood heeft alles met geloof en ethiek te maken.

Kortom Maatmans focus op vorm lijkt me eenzijdig en onvolledig. Juist in het feit dat kunst vanuit een plek van uitzonderlijkheid, maar tegelijkertijd middenin de wereld opereert, ligt haar kracht. Kunst louter op haar wereldse waarde funderen vergeet het belang van haar (relatieve) onafhankelijkheid en uitzonderingspositie. Maar slechts de nadruk leggen op dit laatste betekent haar voorgoed uitleveren aan onze door beeldcultuur en consumptiegedrag gedomineerde samenleving. In een wereld die steeds complexer wordt (en ja de wereld is altijd complex geweest maar door de toegenomen technologische mogelijkheden is de samenleving in een rap tempo gaan versnellen) hebben we nood aan ideologische kompassen die ons helpen de wereld te verklaren en te veranderen. Kunst is voor mij zo’n kompas.


Lara Staal is curator, programmamaker en dramaturg. Ze is o.a. werkzaam bij Frascati en DAS Theatre en lid van Het Transitiebureau, een collectief van artistieke denkers die projecten ontwikkelingen op het snijvlak van kunst en samenleving. Foto: Ernie Buts