In Royal Delft was gisteren niet alleen Delfts Blauw te zien. Tijdens het Delft Fringe Festival staan er jonge makers tussen het aardewerk. Op drie locaties zijn totaal verschillende performances te zien: interactieve dans in een expositieruimte,  een multidisciplinair concert in een filmzaal en biografisch muziektheater in een fabriek.

In The Sea Is Where You Think It Is van het jonge dansgezelschap Chronos bevindt de zee zich voor onze neus. In bescheiden formaat: we zien een bak water in het midden van de ruimte, en worden verzocht om daar knikkers in te gooien. Terwijl we gaan zitten op de her en der verspreide stoelen, horen we dat we vrij zijn om van locatie te wisselen. Dan beginnen de drie danseressen van Chronos als een golf om ons heen te dansen.

De code is snel gezet: hier wordt een gedeelde tijd en ruimte benadrukt, waarin performer en toeschouwer samen een unieke voorstelling maken. De performers kleden zich uit, dompelen zich onder in het water en vragen dan aan het publiek wat voor kleding zij aan moeten trekken. Het lijkt aanvankelijk een trucje om interactiviteit te versterken, maar de kostuums hebben wel degelijk consequenties voor de rest van de voorstelling. Als de energie hoger wordt, voel je de wind die door een rondzwiepende regenjas wordt opgewekt. Even doen de synchroon bewegende danseressen denken aan een golf of een windvlaag, die door het publiek heen beweegt. Of die regenjas er de volgende voorstelling ook zal zijn en hoe die voorstelling er zonder jas uitziet, blijft de vraag.

The Sea Is Where You Think It Is wordt overtuigender naarmate het opbouwt. De meditatieve muziek is aanvankelijk bepalender voor de atmosfeer dan de bewegingskwaliteiten van de performers. Die komen pas echt op stoom als hun transformatie compleet is, de dans versnelt, en de interactie nadrukkelijker wordt. In het slotakkoord vindt er weer vertraging plaats, en krijgt het publiek een tweede verantwoordelijkheid. We hebben de kleding bepaald, en zijn nu even choreograaf. De knikkers keren terug, wij rollen de knikkers over de vloer, en de danseressen bewegen eromheen. In deze momenten van directe interactie is deze performance het sterkst.

De lol van een festival zit in de onvoorspelbaarheid. Je kan teleurgesteld worden, maar je kan ook zomaar een klein kunstwerkje ontdekken. Op het leven geschreven van Eva van den Bosch zit in die laatste categorie. In de fabrieksruimte van het museum laten Van den Bosch en muzikant Deborah van der Velde een sterk staaltje verteltheater zien.

Die fabrieksruimte geeft onbedoeld een gelaagdheid aan de voorstelling. We lopen langs een tijdslijn van het museum, en gaan zitten tussen Delfts Blauw in verschillende stadia. Temidden van al die historie vertelt en zingt Van den Bosch over het leven van Daan en Cox: haar grootouders, die elkaar vijfenzestig jaar lang liefdesbrieven schreven.

De geschiedenis van de grootouders begint tijdens het bombardement van Rotterdam, wanneer Cox schuilt bij de familie van Daan. Als Daan en Cox van elkaar gescheiden zijn, volgen verschillende romantische brieven van Daan. Een huwelijk kan niet uitblijven, al is de moeder van Cox niet gecharmeerd van haar nieuwe schoonzoon. Er volgt een nieuw baan bij Philips, er komen twee kinderen en er wordt veel muziek gemaakt. Met name Debussy’s ‘Rêverie’, die ook gespeeld wordt voor de oudere Cox, die zich inmiddels weinig meer kan herinneren.

Op het leven geschreven is eenvoudig van opzet: met niet meer dan een tafeltje en wat glaasjes vertelt Van den Bosch over haar familiegeschiedenis, terwijl Van der Velde haar begeleidt met piano en samenzang. In de eenvoud van de vertelling schuilt de kracht van deze voorstelling. Van den Bosch is een zelfverzekerde performer die haar publiek zonder opsmuk meeneemt in haar verhaal, waardoor de voorstelling bijzonder kwetsbaar wordt.

Dat verhaal gaat evengoed over haar als over de generaties voor haar. De wortels van haar muzikaliteit liggen bij oma Cox, die haar kinderen opvoedde met muziek. Ze beschrijft hoe haar oma de piano bespeelt – alsof alle ellende door haar vingers verdwijnt – en ontdekt vervolgens dat haar eigen handen op die van Cox lijken. Het is een thema dat terugkeert op dit festival: een jonge generatie die zichzelf vergelijkt met de (liefdes)geschiedenis van generaties voor hen.

De onvoorspelbaarheid van een festival kan je ook naar een voorstelling brengen die de plank goed misslaat. Beeldend kunstenaar Jordi Cárdenas en het Belinfante Quartet proberen in Tchk-Tsjech! een multimediaal geheel van muziek en diaprojecties te maken, maar krijgen de genres maar moeilijk bij elkaar.

Op het podium zien we de vier muzikanten van het strijkorkest, die korte fragmenten spelen uit het repertoire van Leoš Janáček. Tegelijkertijd wordt er een diaprojector bediend, die achter de muzikanten dia’s vertoond van… ja, wat zijn het eigenlijk? Het zijn  kunstwerken die Cárdenas live maakt en projecteert, op basis van zijn associaties met de muziek. We zien verf- en lijmvlekken in verschillende patronen, die op verschillende intervallen afgewisseld worden. Maar waarom Cárdenas de keuzes maakt die hij maakt en hoe die te associëren zijn met de gevoelswaarde van de muziek blijft te particulier.

Wat rest is een opeenvolging van beelden die niet helder communiceren met wat er op het podium gebeurt. Bovendien werken de twee genres in deze voorstelling – live muziek en diaprojecties – elkaar tegen. De composities worden verstoord door het herhaaldelijk geklik van de diaprojecties, terwijl de schaduwen van de muzikanten het beeld gedeeltelijk verduisteren. Op zijn best zou Tchk-Tsjech! een hybride ervaring van muziek en beeld kunnen zijn, maar hier blijven het twee eilanden die met elkaar botsen.

Foto: The Sea Is Where You Think It Is – Chronos