Theatermaker en filosoof Jaïr Stranders reageert op de bewogen opening van het Nederlands Theater Festival. In zijn ‘Staat van het theater’ dreigde de Vlaamse theatermaker Chokri Ben Chikha zich op het toneel in brand te steken. Stranders: ‘Je kunt ook ‘actueel’ of ‘politiek’ zijn, zonder te vervallen in ”koeienletterstheater”.’ 

Heen en weer; over vormen van theateractivisme

In het najaar van 2001 – toen de wereld, en zeker dit deel ervan, in de ban was van 9/11 – zag ik in de Amsterdamse Nes, in Frascati 1 om precies te zijn, Shakespeare’s Romeinse tragedie ‘Coriolanus’ door het toneelgezelschap Dood Paard. In mijn herinnering – maar volgens mij hebben de anderen in de zaal het die dagen ook zo ervaren – ging veel dat daar op het toneel door de toneelspelers gespeeld en uitgesproken werd niet alleen over de strijd tussen Romeinen, Volksken en het politieke gekonkel waar Coriolanus in terecht was gekomen, maar ook over hoe de VS en hun bondgenoten zich moesten verhouden tot de ongekende ‘aanval op het Westen’; immers, een aanval op een van de leden van de NAVO moest gezien worden als een aanval op allen. Het bondgenootschap werd met de op handen zijnde aanval op de Taliban in Afghanistan op de proef gesteld.

De overeenkomsten tussen Shakespeare’s theatrale weergave van deze Romeinse geschiedenis en de actualiteit sprongen in het oog, zonder dat Dood Paard dat in hun bewerking en enscenering expliciet hoefde te maken; ze hadden al ruim voor de aanslagen gekozen dit stuk van Shakespeare op te voeren, de rest deed het collectieve bewustzijn en de verbeelding. Zowel publiek als makers ervoeren onmiskenbaar de ‘actualiteitswaarde’.

Al eens eerder heb ik dit voorbeeld gebruikt om te verduidelijken hoe je in mijn ogen ‘actueel’ of ‘politiek’ kunt zijn met het theater dat je maakt zonder te vervallen in ‘koeienletterstheater’. Het publiek vertegenwoordigt als het ware de actualiteit, zij kent vaak het nieuws van de dag en past deze kennis haast spontaan toe op datgene wat op het toneel verbeeld wordt, vaak juist wanneer het vertoonde niet expliciet aan de actualiteit refereert.

Hierdoor – tenminste, als het op een weloverwogen wijze gedaan wordt met ruimte voor verbeelding – ontstijgt de ervaring de waan van de dag, worden er lagen aangeboord die appelleren aan ‘la condition humaine’, het menselijk lot, en worden er vraagtekens geplaatst in plaats van uitroeptekens. Loek Zonneveld placht altijd te zeggen: ‘Boodschappen doe je in de Albert Heijn, niet op het toneel.’

Een bezwaar dat de laatste tijd steeds vaker wordt gemaakt aan het adres van het theater dat op een dergelijk niet expliciete wijze met de maatschappelijke actualiteit omgaat, is dat er hierdoor te weinig stelling wordt ingenomen tegen hedendaags onrecht dat wij elke dag om ons heen zien. Het zou zich te weinig moreel uitspreken, het geeft geen ruimte en gehoor aan de aanwezige woede bij verschillende groepen in de samenleving en het ontbeert een revolutionaire en activistische kracht.

Sommige voorstanders van deze ‘activistische visie’ – zoals ik die hier even voor het gemak noem – gaan zelfs zo ver te stellen dat het eigen is aan kunstenaars om activistisch te zijn, of dat dit op zijn minst de rol is die de kunsten in onze samenlevingen te vervullen hebben. Vanuit die overtuiging treden ze in het publieke debat op als rechters die voorstellingen de maat nemen door te focussen op het al dan niet aanwezig zijn van een activistisch potentieel, of op de correcte morele stellingname ten aanzien van vraagstukken rondom identiteit, kleur, gender, seksuele geaardheid, afkomst, sociaal milieu etcetera.

Wanneer voorstanders van deze visie zelf theater maken, is ambiguïteit niet meer iets wat nagestreefd wordt, hetgeen – althans volgens Maarten Doorman – een wezenlijk kenmerk was van de Avant-Garde beweging in de 20ste eeuwse kunsten. Het gaat om positie innemen, de kant kiezen van de Ander die onderdrukt wordt en dit het liefst onomwonden door de realiteit te tonen. De eerste regel van het manifest van het vernieuwde NTGent onder leiding van Milo Rau vat deze visie – Marx parafraserend – dan ook als volgt samen: “Het gaat er niet alleen meer om de wereld voor te stellen, het gaat erom die wereld te veranderen. Doel is niet om de realiteit voor te stellen, maar om de voorstelling zelf reëel te maken.

Begrijp mij niet verkeerd. Al heb ik vragen bij een dergelijke activistische eis van de kunsten in het algemeen en het theater in het bijzonder, toch is er natuurlijk erg veel waar je woedend om kan en ook moet worden als je volgt wat er op talloze plekken in onze samenlevingen gebeurt. Op zoveel gebieden weten we allang wat de veranderingen zijn die doorgevoerd moeten worden om een meer rechtvaardige, gelijkwaardige en duurzame samenleving dichterbij te brengen, maar dit gaat niet vanzelf. Er is een groot gevoel van urgentie om dingen te veranderen, in beweging te brengen, om in actie te komen. En kunstenaars – die naar hun aard vaak vanuit minder gangbare perspectieven dan de algemeen geldende naar de wereld kijken – kunnen dat gevoel van urgentie vertalen in hun werk. De vraag die al vaker is bediscussieerd is naar mijn idee echter nog steeds waar het kunstenaarsschap ophoudt en het activisme begint. Of maak ik – volgens de voorstanders van de ‘activistische visie’ – al een fout door deze twee van elkaar te onderscheiden?

Chokri Ben Chikha’s voorgedragen ’Staat Van Het Theater’, zijn aansluitende actie van het zichzelf overgieten met een jerrycan transparant vocht en vervolgens het publiek om een vuurtje vragen, laten op het eerste gezicht zien dat het mogelijk is beide gelijktijdig te zijn: daar stond een kunstenaar die voor meer activisme pleitte en ook zo ver leek te gaan de daad bij het woord te voegen. Wat wilde hij met deze actie bereiken? Onder meer ‘de ingeslapenheid van de culturele elite aan de kaak (…) stellen’, zoals Marijn Lems het op Facebook meteen verwoordde.

Chokri Ben Chikha zette alleen op het moment dat het overgieten begon niet veel mensen aan tot actie, behalve Jan Joris Lamers, al was het dan door het door deze laatste neutraliseren van deze gemankeerde zelfverbranding van de eerste. Het betrof hier, zoals ik had begrepen, een jerrycan met water; het ging om de suggestie. In die zin was hier sprake van dubbelzinnigheid en niet van onversneden realisme. Naar mijn smaak was het dan een nogal gemakzuchtige flirt met het echte activisme van anderen die zichzelf voor zeer grote zaken daadwerkelijk in brand hebben gestoken.

Al kun je het echt niet vergelijken, toch kan het ook zo anders. Deze week vond ik mijzelf weer in Frascati 1, nu bij de voorstelling Hin und her van ’t Barre Land (Vincent van den Berg, Margijn Bosch, Czeslaw de Wijs), Tijdelijke Samenscholing (Carole van Ditzhuyzen, Michiel Bakker en muzikant Stan Vreeken), Sarah Jonker en Yorke Mulder-Bhangoo. Al een paar jaar loopt dit gelegenheidscollectief van toneelspelers rond met het plan deze toneeltekst van Von Horváth uit de jaren dertig van de vorige eeuw op de planken te brengen, nu is het er van gekomen.

In deze komedie, die zich afspeelt op een stuk niemandsland, een brug tussen twee grenzen, zien we onder andere iemand die het ene land is uitgezet maar het andere niet in mag. Hij verkeert ‘in limbo’ – zoals we heden ten dage de status van asielzoekers noemen die zich in soortgelijke uitzichtloze situaties bevinden – totdat de presidenten van beide landen aan het slot van het stuk de strenge wetten aanpassen. Haast nergens wordt tijdens de voorstelling de waan van de dag er met de haren bijgesleept. Het hoeft ook niet, want dat doet het publiek zelf wel. Dat wil zeggen, het publiek kan zelf wel de parallellen leggen tussen de gebeurtenissen in het stuk en die waar onze kranten en onze ‘newsfeeds’ op Facebook dagelijks vol mee staan.

En afgelopen zaterdag, nadat staatssecretaris Mark Harbers gebruik had gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de in Nederland opgegroeide tieners Lili en Howick niet te laten uitzetten naar Armenië, nadat een rechter de avond ervoor nog had besloten dat de staatssecretaris inderdaad mocht beslissen over uitzetting en onze premier nog had gezegd dat je soms hard moet zijn, vielen verleden, heden en toekomst op een zeldzame dubbelzinnige manier voor publiek en spelers samen. Michiel Bakker, die deze ‘in limbo’ verkerende figuur speelde, had nog vlak voor het ‘happy end’ de volgende tekst: “Wat makkelijk eigenlijk om zo’n onmenselijke wet menselijk buiten werking te stellen.” Wat had ik graag gehad dat het voltallige kabinet die avond in de zaal had gezeten. Men heeft het er weleens over dat politici te weinig naar theater gaan, daar zou echt verandering in moeten komen. Ik zou zeggen: actie!


Jaïr Stranders is docent filosofie, dramaturgie en theater op onder andere de Academie voor Theater en Dans en HKU Theater. Verder is hij artistiek leider van Theater Na de Dam en bestuurslid van de Amsterdamse Kunstraad. Daarnaast opereert hij als adviseur, programmeur, coach en betrokkene in het kunstenveld.

Foto: Chokri Ben Chikha aan het slot van zijn Staat van het theater, Anna van Kooij