Afstuderende theatermakers presenteren deze dagen op het ITS Festival hun werk. Op de tweede dag van het festival ging de reguliere programmering van start: een verzameling van de ‘officiële’ afstudeervoorstellingen van de regie-, performance- en acteeropleidingen van Nederland (en wat buitenlandse gastvoorstellingen).

Het ligt voor de hand dat er in de verschillende afstudeerprojecten uit hetzelfde jaar vergelijkbare preoccupaties te ontwaren zijn. Iedere generatie regisseurs en theatermakers heeft zijn gedeelde fascinaties: zo kan het gebeuren dat er plotseling veel egodocumenten worden gemaakt, of er een opleving is van politiek engagement.

Dit effect is ongetwijfeld nog sterker als je in dezelfde klas afstudeert, en het is interessant om te zien dat Lynn Schutter en Jelle Stiphout (beiden van de Regieopleiding van de Toneelacademie Maastricht) in hun qua vorm sterk afwijkende voorstellingen feitelijk hetzelfde thema centraal stellen: de deugd van een uitgesteld oordeel. Beide makers lijken te zeggen dat het gepolariseerde maatschappelijke debat gebaat zou zijn bij wat minder instantmeningen, en roepen impliciet op tot meer empathie en menselijk mededogen.

Vijf geboden
Schutter wint met haar De tien geboden in ieder geval de ‘MAAR HOE DAN!?’-award voor Meest Ambitieuze Concept. De opzet om de beroemde, tien uur durende miniserie van Krzysztof Kieślowski tot een stuk van anderhalf uur terug te brengen is fascinerend in zijn pure hoogmoed. Schutters oplossing is om gebruik te maken van de vijf uur durende toneelbewerking die Koen Tachelet voor Johan Simons schreef, en daaruit de helft van de geboden te schrappen (waardoor de titel van het stuk nu een duidelijk gevalletje false advertising is, maar soit).

Helaas weet Schutter nergens de noodzaak van haar herbewerking duidelijk te maken. Haar eigen toevoegingen aan het stuk, waaronder het feit dat enkele verhalen door elkaar heen zijn gemonteerd en alles in de slotscène op een geforceerde manier aan elkaar wordt geknoopt, verzwakken de kracht van de individuele verhalen en de vrijheid van het publiek om er eigen gedachten bij te formuleren.

Ze geeft zich bovendien geen enkel rekenschap van het feit dat deze verhalen door Kieślowski en zijn co-auteur Krzysztof Piesiwicz bijna dertig jaar geleden werden geschreven, op een zeer specifiek moment in de Poolse geschiedenis: het einde van de communistische dictatuur waaronder het land leefde. Schutter laat de oorspronkelijke verhalen echter volledig ongemoeid, zonder enige moeite te doen ze oftewel met het Polen van nu oftewel het Nederland van nu te laten contrasteren.

Vooral een scène over een ‘onbegrepen’ stalker en zijn slachtoffer, het stereotype ‘promiscuë meisje met een hart van goud’, is meer dan pijnlijk in een tijd waarin eindelijk komaf wordt gemaakt met dit soort schadelijke clichés (laten we met gevoel voor overdrijving zeggen dat het, dit verhaal indachtig, geen wonder is dat Harvey Weinstein zo’n grote fan van de oorspronkelijke miniserie was).

De keuze voor een psychologisch realistische, filmische speelstijl helpt ook al niet – het benadrukt alleen maar dat we naar een fletse kopie van de film zitten te kijken. De enige acteur die wat uitdagends van zijn rol maakt is Michael Muller, die als voornoemde ‘sympathieke’ stalker de show steelt.

Eigen waarheid
Jelle Stiphout gooit het in Ooit was hij een vis over een andere boeg. Samen met auteur en journalist Samuel A. Bom schreef hij een verhaal over een necrologieschrijver die op het spoor komt van een oude man die na het overlijden van zijn vrouw een vis is geworden – of althans, denkt dat hij een vis is geworden. Zo ontspint zich een verhaal over het najagen van de waarheid en het mededogen om mensen in hun eigen waarheid te laten geloven.

Het verhaal komt echter niet echt van de grond. De absurdistische speelstijl zorgt ervoor dat de personages typetjes worden – vooral de zichzelf continu herhalende buurvrouw van de oude man vertoont nergens enige ontwikkeling. Een plot waar de inzet van het centrale drama zo microscopisch kleinschalig is, werkt alleen als je met de personages kan meevoelen, en de karikaturale insteek houdt het publiek juist op afstand.

Bovendien is de moraal van deze parabel nogal dubieus. Mensen laten geloven in hun eigen waarheid is immers niet zonder consequenties. Hele volksstammen die in hun eigen waarheid geloven vanwege de continue disinformatie die over ze uit wordt gestort door populisten en hun mediapartners trekken massaal naar de stembus om diezelfde populisten de macht te geven. Door de sentimentele ondertoon van Ooit was ik een vis mist de voorstelling de scherpte om serieus met dit dilemma om te gaan.

Kibbelende vrouwen
In vergelijking met Bechdeltest | All beauty must die van Lidwien Roothaan en een groep afstudeerders van de Amsterdamse Toneelschool & Kleinkunstacademie zijn de Maastrichtse makers echter een toonbeeld van politieke intelligentie. In deze bizarre voorstelling, naar een tekst van Oscar van Woensel, neemt een groep vrouwen de macht over, om vervolgens onmiddellijk in gekibbel en clichématig vrouwelijk gedrag te vervallen. Zo spreken ze onderling over het belang van uiterlijke aantrekkelijkheid, nemen ze verleidelijke poses aan en zingen ze zoete liedjes over liefde en schoonheid. Ten slotte, als de vrouwen elkaar de tent uit hebben gevochten, grijpt de man die ze in de eerste scène verdreven hebben opnieuw de macht, nadat hij ze allemaal door zijn robots heeft laten ombrengen. Als toegift zingen de man en de robots nog een liedje, waarbij de vrouwen gewillig tot achtergrondkoortje zijn gereduceerd.

De enige manier waarop je de tekst van Bechdeltest serieus kan nemen, is het als snijdende satire lezen, een parodie op hoe we als maatschappij naar vrouwen en vrouwelijkheid kijken. De makers geven in de enscenering echter geen enkele blijk van een dergelijke intentie, of van welke inhoudelijke intentie dan ook. De vlakke spelregie van Roothaan boort nergens een diepere laag aan, en zorgt ervoor dat de spelers steevast slechts de anecdote van iedere scène spelen. Niet alleen bevestigt de regisseur daarmee alle vooroordelen die Van Woensel (vermoedelijk, hopelijk) satirisch had bedoeld, ook bewijst ze daarmee de afstuderende acteurs geen dienst, in wat toch hun ultieme moment om te shinen had moeten zijn.

Shinier than shiny
Shinen
, dat kun je wel aan Tarik Moree en Tim Olivier Somer overlaten. De twee afstuderende acteurs aan de Toneelacademie Maastricht weten bovendien volmaakt hoe ze zelf de omstandigheden kunnen creëren waarbinnen ze shinier than shiny kunnen zijn. Voor hun bewerking van de film- èn theaterklassieker My dinner with André vroegen ze niet minder dan 15 verschillende makers en collectieven om elk één scène te komen regisseren. Die insteek maakt van hun My dinner with… een heus acteerfestijn, waarin Moree en Somer zich met grote overgave en intelligentie aan compleet verschillende speelstijlen overgeven.

De keuze voor juist dít theaterstuk maakt de opzet van de voorstelling nog interessanter. In de toneelversie van Peter Van den Eede en Damiaan De Schrijver spelen zij hoofdpersonages Wally en André als ijdele, competitieve kemphanen die elkaar door hun angst om onder te doen voor de ander continu in hun rol gevangen houden. Moree en Somer draaien dit juist om: doordat ze in iedere scène in feite een andere rol spelen wordt de fluïditeit van identiteit benadrukt, in tegenstelling tot het existentialistische fatalisme van het origineel.

De eclectische structuur blijft werken zo lang er nog enige poging wordt gedaan de tekst van het origineel te volgen. In de laatste scènes laten de makers My dinner with André echter helemaal los, en dat is jammer: zo dreigt de voorstelling alsnog een verzameling kunstjes te worden (of een ‘open auditie’ zoals de makers zelf met gevoel voor zelfrelativering zeggen). Het mag de pret echter niet te zeer drukken: met veel bravoure en een enorme wendbaarheid tackelen Moree en Somer zowel een moderne klassieker als hun eigen worsteling met de grens tussen artistieke integriteit en showing off.

Foto: My dinner with…,  Paul Rondags