Van 21 tot 25 juni vindt in Amsterdam het vernieuwde Internationaal Theaterschool Festival (ITS) plaats. Marijn Lems dompelt zich voor Theaterkrant iedere dag onder in het festivalgebeuren.

Er is dit jaar op het ITS opvallend weinig beroemd repertoire te zien. Waar in vorige jaren toch wel steeds minstens één regisseur zich aan een klassiek stuk waagde, zijn de afstudeervoorstellingen dit jaar allemaal ofwel van eigen hand, ofwel gebaseerd op obscure stukken of (bekendere) films. Je zou dit als goed nieuws kunnen zien, als een collectieve zoektocht naar nieuwe verhalen, maar helaas staat nieuw bronmateriaal uiteraard niet gelijk aan vernieuwend werk. Zoals The Lobster van Anna Verkouteren Jansen (Regie Maastricht) laat zien, kan ook een filmbewerking ondermijnd worden door een te grote getrouwheid aan het origineel.

Instant-klassieker
Anna Verkouteren Jansens keuze om de instant-klassieker van Yiorgos Lanthimos te bewerken is ergens wel begrijpelijk. De film kent van zichzelf al een sterk theatrale vorm, waarbij het absurdistische uitgangspunt nog eens wordt versterkt door de vervreemdende, ietwat houterige speelstijl die de regisseur aan zijn spelers oplegt. Bovendien is de thematiek van de film spannend en uitermate relevant: in de nabije toekomst krijgen mensen die single worden de keuze om binnen zes weken weer een geliefde te vinden, en anders worden ze in een dier veranderd.

De vraag die je hierbij kan stellen is echter: wat heeft het voor nut om een zeer bekende film van nauwelijks twee jaar oud voor het toneel te bewerken als je zelf niets aan de thematiek of vorm toevoegt? De versie van Verkouteren Jansen is een soort samenvatting van de sleutelscènes van het origineel, waarin ze door goede formele vondsten en een sterke spelregie redelijk goed slaagt. Maar ze biedt nergens ook maar enig inhoudelijk of vormelijk contrast met het origineel, en daarmee geen enkel inzicht in haar eigen artistiek-inhoudelijke vragen of overwegingen. De enige ingrijpende verandering, het feit dat de voice-over nu door de mannelijke hoofdpersoon zelf wordt uitgesproken, maakt het zelfs alleen maar conventioneler dan de film.

Identiteit en non-conformiteit
Conventionaliteit is in ieder geval niet iets waar je Florian Myjer (Performance Maastricht) van kan betichten. In zijn eerdere werk aan de Toneelacademie (waaronder Odetta: Noblesse Oblige – samen met Marieke de Zwaan – en Een hertje, beschadigd) stond een zoektocht naar identiteit en non-conformiteit al steeds voorop, en ook in zijn afstudeerwerk Bloomsbury zoeken de hoofdpersonages (Myer zelf en derdejaars student Kim Karssen) hun geluk buiten de knellende dwangbuis van de mainstream. De voorstelling gaat over de gelijknamige groep kunstenaars en denkers uit het Engeland van begin twintigste eeuw (met als bekendste leden Virginia Woolf en John Maynard Keynes), en de pogingen van Myjer en Karssen om de idealen van een dergelijk bohémien-bestaan te emuleren.

Voorlopig hoogtepunt
De kracht van de performance ligt in de manier waarop het romantische escapisme van Myjer stukje bij beetje wordt afgepeld. Vanaf de sterke openingsscène is duidelijk dat Karssen vooral in het experiment meegaat uit liefde voor Myjer, een liefde die haar homoseksuele tegenspeler slechts in platonische vorm kan beantwoorden (een tragische verhouding die een spiegelbeeld is van de relatie tussen schilder Dora Carrington en schrijver Lytton Strachey). Gedurende Bloomsbury komen de botsende verlangens van de personages steeds meer centraal te staan, wat tot enkele verpletterend mooie scènes leidt.

Dat Myjer een ijzersterke performer is wisten we al, maar in de onvoorspelbare Karssen heeft hij een ideale tegenspeler gevonden. Dan weer geeft ze zich volledig over aan de gekte van de gedeelde fantasie, dan weer weet ze in subtiel stil spel haar kwetsbare verlangen naar wederzijdse liefde te vangen. Samen (en met dank aan de trefzekere eindregie van Jip Vuik) maken Myjer en Karssen van Bloomsbury het voorlopige hoogtepunt van het ITS Festival van dit jaar.

Foto: Campagnebeeld Bloomsbury – Florian Myjer