Welke rol kan, moet en wil het theater spelen in onze 21e eeuwse samenleving? Dat is de centrale vraag van Nieuwe Grond, het ‘doe- en denkplatform’ op het Nederlands Theater Festival, samengesteld door theatermaker en journalist Anoek Nuyens. Masterstudenten Dramaturgie van de Universiteit van Amsterdam doen verslag. 

Studenten Jasmijn van Wijnen en Matu Mol gingen naar de vierde bijeenkomst: Wie is er bang voor de toeschouwer?

Een pleidooi voor de ont-moeting van de ontmoeting

In de Staat van het Theater, uitgesproken door Lot Vekemans, werd de kunstenaar aangestuurd de moed te hebben naar binnen te kijken, te werken vanuit zijn of haar intrinsieke artistieke urgentie en los te komen van krachten van buitenaf. De cirkel is rond na het bijwonen van het Nieuwe Grond-onderdeel Wie is er bang voor de toeschouwer? Schrijfster Gaea Schoeters geeft een vurige wending aan de avond met haar manifest voor een Nieuw Elitairisme in de kunst. Want – zo stelt zij – kunst die publiek zoekt is geen kunst, het belang van de toeschouwer dwingt de kunstenaar tot middelmatigheid en middelmatigheid is nooit kunst.

Wat grappend wordt deze avond, gepresenteerd door schrijfster en columniste Sarah Sluimer, geopend. Wij, theaterpubliek, zitten stil en vol spanning te wachten totdat het (figuurlijke) doek zich voor ons opent, dit was zij van het gemiddelde debatpubliek wel anders gewend. Zo onschuldig, die (theater)toeschouwer, toch? De opstelling is op zich al interessant: we kijken vanaf het podium de rood pluche publieksruimte van de Amsterdamse Stadsschouwburg in, waarbij een projectiedoek met de dreigende woorden ‘Wie is er bang voor de toeschouwer?’ onze panoramablik op de natuurlijke omgeving van deze schijnbaar angstaanjagende toeschouwer belemmert. De toeschouwer betreedt vandaag het podium. ‘Wie is theatermaker?’, vraagt Sluimer, een hele hoop handen gaan de lucht in. ‘Wie komt deze avond als toeschouwer bezoeken?’, een aantal andere handen richt zich op. Een theatermaker mag van Sluimer niet ook zijn hand opsteken als toeschouwer, waarmee ze de grens tussen ‘wij’ en ‘zij’ op deze avond wel erg rigide maakt. ‘Wij’ mogen als toeschouwers van deze avond uiteraard wel vragen stellen, aldus Sluimer. Tobias Kokkelmans zal de avond openen, daarna zal er een panelgesprek plaatsvinden met makers en organisatoren over nieuwe perspectieven op de toeschouwer.

Tobias Kokkelmans krijgt het woord, hij presenteert een essay uit het boek De taal van de toeschouwer, waarvan de officiële boekpresentatie aan het eind van deze zelfde avond zal plaatsvinden. Hij spreekt van een nieuwe ster in de kunstwereld: de toeschouwer. De spotlight staat op deze belangrijke actor in het theaterveld: online feedback, de impact van voorstellingen, audience development. De toeschouwer wordt gelijkgesteld aan de maker, een nieuwe prioriteit doet zich aan, gegrond op democratische idealen. Zo verkondigde commissie Ter Horst in 2015 dat theater een ontmoetingsplaats moet worden, voorbij de eenrichtingsverkeer koesterende ‘zendmast’-rol die het eerder innam. Maar is het niet het grondrecht van de toeschouwer om gewoon te mogen kijken, niks te zeggen en na de voorstelling weer in stilte weg te gaan? Kokkelmans neemt het op voor deze toeschouwer, en keert zich tegen de autoritaire houding van professionals ten opzichte van deze – in diens ogen – onbekwame observeerder. Het publiek wordt betutteld en hiermee wordt volgens Kokkelmans een hiërarchische relatie in stand gehouden die alles behalve te maken heeft met gelijkheid en democratisering. Participatie, co-creatie en educatie, er zijn een hoop initiatieven om de toeschouwer die felbegeerde hoofdrol toe te bedelen, maar zolang we denken dat toeschouwen een verlossing behoeft, blijft er een kloof tussen theatermaker en toeschouwer bestaan en blijft de hiërarchie in stand, aldus Kokkelmans.

Na de woorden van Kokkelmans wordt het gesprek geopend door Steven ten Thije, conservator van het Van Abbe Museum. In zijn essay over ‘het geëmancipeerde museum’, dat hij in opdracht van het Mondriaanfonds schreef, reflecteert hij op de rol van het museum in de hedendaagse samenleving. Hij vertelt dat hoe meer hij over kunst leerde, des te meer moeite hij had met aan zijn omgeving duidelijk maken waar hij nu eigenlijk mee bezig was. Dit is, zo stelde hij, iets waar wij in de kunstwereld over het algemeen mee te maken hebben. Er is vaak vanuit kunstenaar of kunstinstelling sprake van een onderwaardering van eigen werk. We moeten volgens Ten Thije inzien dat we voldoende belang hebben in het publieke domein. Een herwaardering van kunstinstellingen, een klimaat creëren waarin zij als waardevolle bijdrage aan het publieke domein worden gezien, is wat hij nodig acht. Mensen moeten uitgenodigd worden om te voelen dat een plek als een museum, of een theater van belang is. Ten Thije geeft aan dat het gaat om een gevoel van urgentie, van noodzaak, een gevoel van óns erfgoed dat de kloof tussen kunst en toeschouwer moet verkleinen.

Adelheid Roosen betreedt, in al haar extravagantie en (in haar eigen woorden) temperament, haar spreekstoel en brandt los met uitbundig filosofische beschrijvingen en poëtische metaforen. Als er iemand niet bang is voor haar toeschouwer, is Roosen het wel. ‘De toeschouwer is mijn kompaan’, aldus Roosen, die in haar voorstellingen vaak gebruik maakt van de toeschouwer in een participerende rol. Door Roosens continue spreken over ‘haar’ publiek blijft de vraag ‘is een participant nog toeschouwer?’ in de lucht hangen.

De volgende gast, theatermaker Enkidu Khaled, wordt gevraagd zijn The Working Method toe te lichten. Khaled houdt het mysterieus, als we precies willen weten hoe The Method werkt, moeten we maar naar zijn voorstelling komen kijken. Khaled ziet zijn toeschouwers als vrienden die hij bij hem thuis uitnodigt, de toeschouwer moet zich fijn en veilig voelen en Khaled is dan ook tegen gedwongen publieksparticipatie. Bij hem mag alles, maar niets moet. Iedereen is een kunstenaar, daar is Khaled stellig in, maar niet iedereen heeft de kans gehad of gekregen dit kunstenaarschap te ontwikkelen.

‘Kunst moet over de wereld spreken, niet tegen de wereld. Kunst spreekt tegen morgen over vandaag. Wat zich enkel richt tot het publiek van nu, is geen kunst, maar commercie.’ Enkele rake stellingen waarmee Gaea Schoeters de tot dan toe wellicht ‘betuttelende’ sfeer van de avond doorsnijdt. ‘Kunst die zich naar de massa buigt, onderdrukt de massa en lacht ze uit’, is waar zij – net als Kokkelmans – in gelooft. Het is juist een compliment naar de toeschouwer toe om als kunstenaar te maken wat je honderd procent zeker het beste vindt. ‘De kunstenaar is een lone wolf. Wie applaus wil, heeft geen echte roeping. Wie geen roeping heeft, is geen kunstenaar.’ Schoeters roept op tot radicaliteit van de kunst, want ‘wat niet radicaal is, is middelmatig en middelmatigheid is nooit kunst […] radicaliteit vergt moed.’ De moed waar ze over spreekt doet terugdenken aan Vekemans’ Staat van het Theater.

‘Het is wel heel erg onverzoenlijk’, merkt Sluimer op. Schoeters stelt dat een manifest nooit verzoenlijk kan zijn, zeker een manifest tegen een sussend kunstklimaat niet. Terecht kaatst Sluimer de bal terug: maar theater – in tegenstelling tot literatuur, waarop het manifest in eerste instantie van toepassing is – is bij uitstek een kunstvorm die zich voltrekt in het nu en niet tegen morgen spreekt. Schoeters trekt hieruit de hoopvolle conclusie dat er daarom waarschijnlijk nog zo veel goed theater gemaakt wordt. De theatermaker kijkt de toeschouwer immers recht in de ogen aan en beseft zich dat deze ‘helemaal niet zo dom is’. Een ogenschijnlijke paradox, maar op dit punt is theater volgens Schoeters dus een uitzondering waarin de toeschouwer wel degelijk een rol speelt. De reacties van de andere gasten lijken, hoewel voorzichtig, bevestigend.

Schrijnend genoeg kijkt presentatrice Sarah Sluimer gedurende de avond naar haar gesprekspartners en heeft ons toeschouwers geheel niet in zicht. Lachend zegt ze: ‘Ik heb de hele avond nog niet naar jullie gekeken.’ De toeschouwer krijg, ironisch genoeg op een avond als deze, geen mogelijkheid tot conversatie. Een van de toeschouwers uit hieromtrent haar teleurstelling over de avond: het zou toch om de toeschouwer gaan? Sluimer geeft ook nu geen ruimte en reageert stellig: ‘We gaan prosecco drinken, en jij neemt er ook eentje.’ Het is namelijk tijd voor de boekpresentatie van De taal van de toeschouwer, geschreven door Tobias Kokkelmans, Marieke Dijkwel en Simone van Hulst. Het boek is gebaseerd op nagesprekken tussen toeschouwers waarbij slechts één regel van kracht was: het oordeel van de voorstelling zo lang mogelijk uitstellen. Het eerste exemplaar wordt uitgereikt aan Jeanette van der Valk, oprichtster van de educatieafdeling van het vormalige Ro Theater en volgens de schrijvers een ‘professioneel toeschouwer’ te noemen.

Wellicht is de conclusie van de avond dat de toeschouwer als professional gezien moet worden. De toeschouwer moet het recht hebben zelf de verantwoordelijkheid te krijgen over zijn eigen toeschouwen, zonder dat de kunstenaar hem bij de hand neemt en kunst betuttelend wordt. De kunstenaar moet op zijn beurt de moed hebben te ont-moeten, te werken vanuit eigen artistieke sturing en zijn toeschouwer daarbij vooral niet te schuwen. Dan gaat inderdaad de prosecco open en dienen ook wij te proosten op deze avond die eigenlijk over ons had moeten gaan.

Foto: Anna van Kooij