De Nieuwe Toneelbibliotheek bestaat al enkele decennia en sinds drie jaar is er nu ook De Nieuwe Dansbibliotheek. Na de eerste publicatie in deze serie Papier Incomestible over de gelijknamige voorstelling van Emilie Gallier en vervolgens Interdisciplinair Theater voor de Allerkleinsten, is onlangs verschenen Wies Bloemen, Gesprekken met Makers.

In het boekje gaat choreografe en theatermaakster Wies Bloemen over haar werk en levensloop in gesprek met journaliste Fransien van der Putt, die ook de tekst schreef. Bloemen heeft de jongerendans op de kaart gezet én haar stempel op de hedendaagse dans gezet. Haar terugblik geeft een persoonlijk tijdsbeeld van de ontwikkelingen in de moderne dans en de opkomst van de jeugddans.

De publicatie is een weergave van drie gesprekken tussen Bloemen en Van der Putt. Met titels als ‘Sjamanisme en theater’, ‘Geen klassieke danseres’, ‘Chaos en structuur’ en ‘Kids zonder canon’. De tekst leest als een biografie, in de vorm van een dialoog waarin ze al pratend door haar leven gaan. Hun gesprek verloopt zó naturel dat het lijkt alsof ze nachtenlang hebben doorgepraat. Los en persoonlijk leren we Wies kennen als het meisje uit Coevorden dat als kind al graag wilde dansen, het liefst in jongensrollen en natuurlijk niét in tutu. ‘Er zit een lefgozertje in mij, waar ik soms heel erg spijt van heb, maar soms ook heel blij mee ben’, zegt ze in een van de gesprekken.

In een achter-de-coulissen-sfeer vertelt ze over haar zoektocht, die leidde langs de selectiecursussen van zo’n beetje ‘alle toneelscholen van Nederland’ tot ze thuiskwam bij de opleiding Moderne Dans van de Theaterschool in Amsterdam. In 1988 maakte Wies Bloemen haar eerste dansvoorstelling, Aya, de naam die ze later koos voor haar eigen gezelschap Danstheater Aya.

De nogal formele en minimalistische esthetiek die de moderne dans die tijd in Nederland domineerde, sprak haar totaal niet aan. In het boekje vertelt ze hoe ze ‘als een bouwvakker’ de dansvloeren onveilig maakte. Dat bleek ook haar kracht: een heftige, persoonlijke en expressieve benadering van dans, met Pina Bausch als inspiratiebron. ‘Naast Pina en het rauwe ritme en de hartstocht van de flamenco is er urban dans. Het fijne van urban is natuurlijk dat het gestoeld is op Afrikaanse dans, waar ik al heel lang mee bezig ben. Mijn verbinding met de aarde is veel groter dan bij de danstraditie hier.’

In 1995 besloot ze een voorstelling te maken, over seks, en voor jongeren – iets wat ze niet eerder had gedaan. Bronsttijd bleek een gouden greep en het begin van een serie sterke dansproducties, die jongeren flink wakker schudde. Ze was een van de eerste choreografen die succes had bij deze publieksgroep. Fondsen en overheden waren minder makkelijk te overtuigen en ook al maakte het gezelschap tournees met 200 speelbeurten, sommige  subsidieaanvragen werden pas gehonoreerd nadat Bloemen, bijgestaan door medestanders zoals criticus Loek Zonneveld, tegen de aanvankelijke afwijzing in beroep ging.

Later groeide het aantal jongerendansinitiatieven, zoals DOX en ISH, en anno 2022 is de jongerendans niet meer uit het aanbod weg te denken, maar in de jaren negentig was het een genre dat nog ontwikkeld moest worden in Nederland. En het was dus nogal een gevecht om hiervoor erkenning te krijgen, ook van collega’s in de danswereld en van recensenten. Bovendien viel haar dansstijl in combinatie met soms rauwe spelscènes niet bij iedereen in de smaak. ‘Ik vond al die pasjes leeg’, vertelt ze in een van de gesprekken. ‘Ik wilde dat het ergens over ging, dat je er iets bij voelde. En dan kom je bij het expressionisme terecht. Dat werd te veel gevonden, te letterlijk. Rode rozen rood kleuren.’

Tussen neus en lippen door vertelt ze in de gesprekken met Van der Putt ook veel over zichzelf, met psychologisch inzicht. ‘Ik realiseerde me dat ik sinds de dood van mijn vader alleen heb lopen zorgen. Mijn moeder was een tijd erg in de war. Ik heb mijn pubertijd eigenlijk overgeslagen. En toen hoorde ik mezelf zeggen: dat is toch wel ironisch, dat ik de rest van mijn leven voorstellingen voor pubers heb gemaakt. Dus iets in mijn systeem klikt met wat ik toen heb gemist, of niet heb kunnen doen.’

Dankzij haar doorzettingsvermogen werd Danstheater Aya vanaf 2001 structureel gesubsidieerd. Directeur van Theater De Krakeling Kees Blijleven, waar de premières spelen, zei destijds tegen haar: ‘Je bent de enige die volle zalen trekt met jongerenvoorstellingen. Verder doet niemand dat.’ Volgens de Theaterencyclopedie maakte Bloemen tot nu toe meer dan zestig choreografieën, waarvan veertig voor jongeren. De meest recente in het rijtje is Dubbelbloed #2 (2022), waarin danser Ali Zanad en zangeres Karima el Fillali poëtisch en indringend verbeelden hoe het is je geboorteland te verlaten.

De serie foto’s in het boekje geeft een mooi beeld van Wies Bloemens oeuvre, met fotografie dicht op de huid van de dansers, net zoals haar voorstellingen. ‘Ik hield ervan het gevaar op te zoeken, échte spanning op het toneel. Dat je real time iets hebt, en niet alles pretendeert. Dat doe ik eigenlijk nog steeds.’ Binnenkort is het genoeg geweest, zegt ze. Ze wil het stokje als artistiek leider doorgeven.

Wies Bloemen. Gesprekken met Makers door Fransien van der Putt is uitgegeven bij De Nieuwe Dansbibliotheek. Foto: Menno van der Meulen – Dubbelbloed van AYA