Sinds kort zijn, naast talrijke andere belanghebbenden, de urban arts vertegenwoordigd in de BIS, de basisinfrastructuur, het ‘landbrede’ netwerk van bestuurlijke en facilitaire voorzieningen, die in het Koninkrijk der Nederlanden als onmisbaar worden beschouwd in een goed functionerende samenleving. Als zodanig nemen voortaan urban arts & artists de hun toekomende plaats in het Nederlands cultuurlandschap in. Is dat aanleiding om de vlag uit te steken? Zo ja, door en voor wie?

‘Urban is here to stay, daaraan valt niet [meer] te twijfelen’, schreef ik vier jaar geleden in Urban is anders, toch?, uitgegeven ter gelegenheid van de gelijknamige conferentie in de Hall of Fame in Tilburg. ‘Urban laat zich allang niet meer wegzetten als iets van de straat, maar is ook nog niet welkom in de schouwburg. Urban is van huis uit geen kunststroming maar een ‘way of life’ […] Urban is “anders”.’

Het woord inclusie hoorde je destijds (oktober 2016) nog niet zo frequent als tegenwoordig. Maar intussen begon er op de artistieke werkvloer een proces van wederzijdse infiltratie of osmose op gang te komen. Urban dansers en choreografen experimenteerden met theatrale middelen, en omgekeerd. Dat alles, moet ik erbij zeggen, met resultaten die er ‘anders’ uitzagen dan waar de gemiddelde theaterbezoeker mee vertrouwd was.

Mijn boek eindigde met een vraag: ‘Urban is here to stay terwijl de omstandigheden in het culturele landschap veranderen. Moet urban temidden van de ontwikkelingen zichzelf blijven, dat wil zeggen: “anders”?’ Urban wordt [in 2016] verwelkomd als ‘jong’, ‘rauw’, ‘authentiek’- een bron van pure energie, in tegenstelling tot zoveel kunstmatigheid en gekunsteldheid op de gesubsidieerde planken. Moet dat rauwe worden gekoesterd en geconserveerd?

Minister Van Engelshoven presenteerde op 11 juni 2019 een uitgangspuntenbrief waarin ze haar beleidsvoornemens voor Cultuur toelichtte. In die brief motiveerde de minister haar ‘keuze om de basisinfrastructuur uit te breiden (….) om ruimte te maken voor nieuwe spelers en meer genres. De urban arts bijvoorbeeld bestaan al sinds de jaren ’80 en zijn niet meer weg te denken uit het Nederlandse cultuurlandschap. Toch zijn de urban arts nog nauwelijks terug te vinden in de basisinfrastructuur.’ Dat moest veranderen.

Veel urban artists hadden niet gewacht tot een minister de zegen uitsprak over hun activiteiten. En ook in de kringen van beleidmakers, overheden en fondsen – lokaal, stedelijk, provinciaal – en, niet te vergeten, jongerenwerkers in de wijken – wemelde het van urban initiatieven. ‘De wijken’, jarenlang  focus van (cultuur)politieke aandacht, waren bij uitstek gebieden waar welzijnswerk en artistieke creativiteit met elkaar vervlochten raakten. Voor uitbreiding van de BIS kon de minister dus putten uit een rijk arsenaal aan ervaringen, urban en niet-urban, in het artistieke zowel als in het sociale domein en op het gebied van de ‘verdienvermogens’. Dat kwam goed van pas in een cultuurlandschap waar de heersende wind ‘Inclusie’ heette.

Zo bereikte de inclusiegolf ook de BIS, waar de minister bij uitstek ruimte zag voor ‘nieuwe spelers en meer genres’. In het aanvragenseizoen voor 2021 – 2024 dienden zich, naast ‘doorgroeiers’, ongewoon veel nieuwkomers aan, al dan niet van urban huize. Rotterdam verdient een eervolle vermelding wat betreft het aantal nieuwelingen èn de voortvarendheid waarmee ze in beleidskringen werden opgevangen. ‘Nieuw’ is hier trouwens een betrekkelijk begrip. Onder de nieuwkomers zijn veteranen als Lloyd Marengo, b-boy van het eerste uur, maar die nu voor het eerst meedoet in het vierjaren-subsidiestelsel van de Gemeente Rotterdam. De groep Xclusiv Company was onder een andere naam al zeker tien jaar actief in de Rotterdamse scene. De urbans onder de aanwas konden wijzen op een specifieke inbreng. De urban arts zijn nooit anders dan inclusief geweest, en onder het motto each one teach one bedrijft ieder met voldoende skills talentontwikkeling. In het kader van de uitbreiding van de BIS is nu een nieuwe categorie van spelers in het leven geroepen: ‘ontwikkelinstellingen’, met als opdracht ‘de kracht van organisaties in het veld te versterken’, te faciliteren en te begeleiden. Voorbeelden zijn het HipHopHuis in Rotterdam, Emoves in Eindhoven en DOX in Utrecht.

Opname van de urban arts in de BIS wordt van verschillende kanten begroet als een daad van rechtvaardigheid. Eindelijk erkenning voor een miskende kunstvorm, en een definitieve plek voor urban dans in het kunstenlandschap (volgens de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur in zijn cultuurplan voor 2021 – 2024). Dat de urban arts zich niet meer laten wegpoetsen, dat wordt tot op de Top van de Olympus begrepen en geaccepteerd. Maar het gaat om méér dan een comfortabele positie aan de godentafel.

De meest geprezen dansmaker in urban kring op dit moment is waarschijnlijk Shailesh Bahoran, danser, choreograaf en voorganger van de Illusionary Rockaz Company, standplaats Utrecht. De beoordelingscommissie van het Fonds Podiumkunsten bewondert de ‘helderheid van zijn artistiek profiel’ en de ‘hoge uitvoeringskwaliteit’ van zijn choreografieën. Bahoran levert ‘een potentieel zeer interessante toevoeging aan het podiumkunstenaanbod’ en een welkome ‘bijdrage aan publieksdiversificatie’. Ook in zijn beoordeling door de commissie van de gemeente Utrecht niets dan lof. ‘In de optiek van de commissie behoort hij tot de meest interessante makers van zijn generatie binnen de dans in Nederland.’ Daarbij noteren beoordelaars in beide kampen dat hij ‘nadrukkelijk vasthoudt aan de hiphop-cultuur en daar op een inspirerende wijze op weet te reflecteren’.

Voor reflecteren bestaat ook wel reden.’ Is urban anders en moet dat zo blijven?’ De vraag die ik stelde in Urban is anders, toch? is niet beantwoord. Maar misschien is het ook niet zo’n goede vraag.

Urban heeft – voorlopig – de wind mee, zoveel is duidelijk. In alle categorieën, op alle etages van de vaderlandse cultuurflat , vindt een blije intocht plaats van jonge en niet meer zo jonge makers. The Ruggeds, 155 (eenvijfvijf), welkom aan boord! Trefwoorden van het moment zijn Innovatie, Inclusie, Intercommunicativiteit. Generaties urbans, jong maar ook oud, zullen daarmee weinig moeite hebben, evenmin als met de Inschikkelijkheid en Inzetbaarheid die daarbij van pas komen. Maar ’t kan verkeren.

Vanuit de reguliere kunsten gezien is urban ‘anders’. Vanuit de urban arts gezien zijn de reguliere kunsten ‘anders’. De artistieke resultaten zijn in laatste instantie de zicht-, hoor- en tastbare argumenten die het bestaansrecht bewijzen van zowel regulieren als urban artists. Mijn beste advies voor nu luidt daarom: laat beide doen waar ze goed in zijn, zonder smetvrees en ongeacht de windrichting. Het tij is voor het moment gunstig voor urban – grijp de kansen die dat biedt.

Om mezelf nog eens te citeren: ‘De relatie tussen urban en regulier is nog een kwestie van leven met verschillen, en kan dat misschien ook maar beter blijven. Daar zouden we nu toch wel aan gewend moeten zijn? Verschillen kunnen juist heel inspirerend werken mits ze met een open mind worden gezien.’ Waar regulieren vragen naar het ‘anders’ zijn van urbans, daar hebben urbans het recht om te vragen naar het ‘anders’ zijn van de regulieren. Toch?

Foto: Heritage van Shailesh Bahoran, Sjoerd Derine