Op 6 augustus opende theatermaker Freek Vielen Theaterfestival Boulevard in ’s-Hertogenbosch. ‘Sinds Zijlstra lijkt het soms alsof de taak van de kunstenaar niet langer is de stroom der dingen te veranderen door het onzegbare zegbaar te maken, maar enkel dat: overleven. De broek ophouden. Want natuurlijk kan het: een speech schrijven in twee dagen; een stuk maken in drie weken, een festival organiseren zonder steun van de staat. Het lukt. Maar als het alleen nog maar over het ‘hoe’ kan gaan – het ‘hoe krijgen we dit in godesnaam gefixt’ – komt het ‘wat’ en het ‘waarom’ uiteindelijk onherroepelijk in het gedrang.’

Door Freek Vielen

Goedenavond dames en heren,

Twaalf jaar geleden, in de zomer van 2003, was ik net afgestudeerd aan mijn middelbare school in Groningen. Ik stond die zomer eigenlijk al ingeschreven voor een studie in Amsterdam toen een kennis van mij zei dat hij een kamer had in Antwerpen die hij wou verhuren en ik dacht: waarom ga ik eigenlijk niet in Antwerpen studeren?

Een paar dagen later kreeg ik een mail van een vriendin. Ze was per toeval op de studie Woordkunst gestoten, een studie die onderdeel is van de Antwerpse theaterschool en ik dacht: waarom ga ik eigenlijk niet woordkunst studeren? Die twee kleine momenten in combinatie met één volmondig ‘mwoah, waarom ook niet’ hebben mijn leven verregaand getekend.

Door in Vlaanderen naar de theaterschool te gaan ben ik opgevoed en opgegroeid in een bepaalde theatertraditie, een bepaalde manier van theater maken en naar theater kijken. Dat werd mij vooral twee jaar geleden duidelijk toen ik Heimat aan het maken was. Het was de eerste voorstelling die ik regisseerde en hij werd gespeeld – puur toevallig – door drie Nederlanders en een Vlaming en puur toevallig waren die drie Nederlanders allemaal opgeleid in Antwerpen en Tom Struyf, de enige Vlaming van onze groep, was opgeleid in Maastricht.

Het was een week voor de première en Tom vroeg aan mij: hoe moet ik deze scène spelen? Ik legde aan Tom uit, als regisseur, waarover die scène ging, waarom die scène in het stuk stond, en hoe het zich verhield tot de vorige scène. Ok, zei Tom, duidelijk, maar hoe moet ik die scène spelen? Waarna ik nog eens, met andere woorden en zeer geduldig opnieuw uitlegde waarover die scène ging en waarom die scène in het stuk stond en hoe het zich verhield tot de vorige scène.

Ja zei hij, dat weet ik, maar hoe wil jij dat ik die scène speel? Ik wist dat niet. Bij ons op school werd nooit over ‘hoe’ gesproken. Enkel over ‘waarom’ en ‘wat’. Het ‘hoe’ was de verantwoordelijkheid van de acteur zelf, zo leerden wij, die, in het moment, als een kunstenaar, als een jazzspeler het ‘hoe’ moet laten ontstaan vanuit het ‘waarom’ en het ‘wat’. Bij Tom op school was het meer gegaan over het ‘hoe’. Natuurlijk waren het waarom en het wat belangrijke vragen, maar de hoofdvraag van een repetitie was: hoe gaan we dit doen?

Ik heb het idee dat je met die twee verschillende benaderingen al een heel eind kunt komen als je het verschil wilt duiden tussen de zo vaak strakke, vormelijke, soms zelfs flitsende Nederlandse voorstellingen en de vaak eerder persoonlijke, rommelige, vaak ook integere Vlaamse voorstellingen.

Het zou onzinnig zijn om te beweren dat ik geen voorkeur heb voor de ene of de andere manier van theatermaken. Dat heb ik wel. Maar ik weet ook dat als die ene kennis misschien had gezegd dat hij in Maastricht een kamer had gehad dat ik wellicht nu van het andere had gehouden, van iemand anders zelfs wellicht. Al betwijfel ik of ik met mijn verregaande vormeloosheid überhaupt had mogen beginnen aan die opleiding.

2.

Aan deze anekdote moest ik denken toen Viktorien van Hulst mij vroeg hier vanavond ter gelegenheid van de opening van Theaterfestival Boulevard een praatje te houden over het verschil tussen het Vlaams theater en het Nederlands theater omdat er dit festival erg veel Vlaams theater te zien is, iets wat ik toejuich. In mijn persoonlijke wereld is er eigenlijk nauwelijks meer een grens tussen Vlaanderen en Nederland en ik schrik altijd een beetje als die er in de realiteit nog wel blijkt te zijn.

Drie weken geleden kreeg ik die vraag om hier vanavond iets te zeggen en ik moet zeggen dat ik lang geaarzeld heb voor ik ja zei. Ze vertelde me namelijk dat ze mij gevraagd had omdat ze mijn speech op de opening van het Vlaams Theaterfestival vorig jaar had gehoord en mooi vond.

Ik schrok. Ik schreef haar terug dat ik over die speech een half jaar had nagedacht. Ik was een maand op voorhand begonnen met schrijven. Ik had een pak gekocht, was naar de kapper geweest, ik had hem aan meerdere mensen laten lezen op voorhand. Ik had er kortom heel veel belang aan gegeven. Het werd daardoor voor mij een belangrijke speech.

Ik wist dat ik voor vanavond niet zo’n speech kon maken. Ik wist toen ik die vraag drie weken geleden kreeg dat ik er geen half jaar denktijd aan kon besteden. En zelfs, door drukte, geen drie weken. Twee dagen misschien. En ik wist dat ik met deze speech Viktorien dus onherroepelijk zou teleurstellen. De rest van u waarschijnlijk niet. U slaat zich er wel doorheen. Wat is nu tien minuten op de opening van een festival? Er is drank voor, drank na, er zijn mensen met wie u heel graag wilt spreken.

Met één geinige observatie, een goed gemikte anekdote, over het ‘waarom’ en ‘wat’ versus het ‘hoe’ zou ik mij van deze taak kunnen kwijten en morgen zou de speech weer vergeten zijn. En ik wist toen ik aan Viktorien schreef: dáárover wil ik iets schrijven, dáárover moet de speech gaan. Niet over hoe lang je op voorhand een opdracht wilt krijgen, maar over het feit dat als je aan iets minder belang geeft, het minder belang krijgt. En over hoe moeilijk het is, in dit post-Halbiaans tijdperk, om constant overal belang aan te blijven geven.

De speech moest gaan over dat ik de afgelopen jaren overal in de Nederlandse theaterwereld mensen keihard heb zien werken. Ik zie zoveel vrienden, jonge makers, oude makers, die voornamelijk bezig zijn met dat: werken, overleven, het uiterste van zichzelf vragen voor een volgende editie, een volgende voorstelling, een volgende dag. Mensen die in hun eentje werk doen dat vroeger door drie personen werd gedaan; repetities die ultrakort zijn of niet betaald kunnen worden; CAO’s die niet meer van toepassing hoeven te zijn, omdat iedereen als zzp-er aan het einde doodleuk x euro factureert. Allemaal op weg naar de burn-out of het UWV.

Sinds Zijlstra lijkt het soms alsof de taak van de kunstenaar niet langer is de stroom der dingen te veranderen door het onzegbare zegbaar te maken, maar enkel dat: overleven. De broek ophouden. Want natuurlijk kan het: een speech schrijven in twee dagen; een stuk maken in drie weken, een festival organiseren zonder steun van de staat. Het lukt. Maar als het alleen nog maar over het ‘hoe’ kan gaan – het ‘hoe krijgen we dit in godesnaam gefixt’ – komt het ‘wat’ en het ‘waarom’ uiteindelijk onherroepelijk in het gedrang.

Uiteindelijk komt het erop neer dat omdat er in Nederland minder geld is, er ook minder tijd en ruimte is om iets belang te geven.

Doordat we iets minder belang kunnen geven

krijgt het vanzelf minder belang.

En doordat het minder belang krijgt wordt het uiteindelijk ook minder belangrijk. Tien minuten die u morgen weer vergeten bent, hard op weg naar de totale overbodigheid. Want waarom zouden we überhaupt aan iets onbelangrijks nog geld of tijd geven?

3. 

Daarom schrok ik van de conclusie die Volkskrant-recensent Hein Jansen trok in zijn theater-seizoensoverzicht afgelopen juni. Hij beschreef de zoektocht naar nieuwe artistieke leiders voor de BIS-gezelschappen en dat die zoektocht moeizaam verliep. Zijn conclusie was dat er blijkbaar te weinig talenten waren om de BIS-gezelschappen over te nemen. Zijn voorstel op basis van die analyse was om dan maar twee BIS-gezelschappen te schrappen. Die zijn immers zonder talenten overbodig.

Het gaat me niet om de vraag of er BIS-gezelschappen moeten bestaan en hoeveel dan en door wie en hoe die geleid moeten worden. Het gaat erover dat dit de gedachtegang is van een boer die in het voorjaar niets zaait en in de zomer besluit dan maar het land te verkopen, ‘want hier groeien blijkbaar ook al geen wortels’.

Je kunt niet eerst de ontwikkeling van een generatie frustreren en vervolgens doodleuk beweren dat er blijkbaar geen talent is. Dat het Belgisch voetbalelftal plots zo goed is heeft weinig te maken met de individuele baarmoeders van de mamma’s van Kompany, Hazard en De Bruyne. Het heeft te maken met beleid.

4. 

Soms lijkt het alsof we in een wereld zijn terecht gekomen zonder geschiedenis, waarin we enkel over de wereld kunnen denken als iets dat even onveranderlijk is als een schoenmaat. Alsof we allemaal boeren zijn die niet meer geloven in zaaien en vervolgens naar ons land kijken en denken ‘alweer geen wortelen dit jaar’.

In deze ontwortelde samenleving lijken we gevangen te zitten in een constante actualiteit. Alsof vandaag niks te maken heeft met eerder gemaakte keuzes. Alsof morgen niets te maken heeft met de keuzes die we vandaag maken.

Terwijl de waarheid is dat ik door omstandigheden ben geworden wie ik ben. Dat ik door omstandigheden hou van het theater waarvan ik hou. Dat ik mezelf heb kunnen ontwikkelen doordat er een systeem was waarin mensen mij ruimte en tijd gaven, doordat er een systeem is waardoor ik kon spelen op jongemakersfestivals in Nederland en Vlaanderen, doordat er een systeem is waardoor ik projectsubsidie kreeg voor Heimat.

Noem me ouderwets, maar ik geloof in verandering. In veranderende personen, in een veranderende wereld. Ik geloof dat ‘hoe het gaat’ een stroom is die verlegd kan worden en ik geloof dat die stroom – steentje voor steentje – verlegd wordt door waar wij collectief, met zijn allen in geloven. Ik geloof dat daar een politieke opdracht in schuilt voor een ieder die in de publieke ruimte zijn mond opendoet, omdat die woorden uiteindelijk de kades zijn van de stroom der dingen.

Het is ook daarom dat ik de woorden van Halbe Zijlstra als even schadelijk heb ervaren als zijn daadwerkelijke bezuinigingen. En het is ook daarom dat ik het afgelopen jaar blij was dat de minister van cultuur in Vlaanderen Sven Gatz in woorden tenminste het belang van kunst durfde verdedigde. Maar wat word ik droevig als deze week blijkt dat hij het systeem dat die kunst mogelijk maakt niet verdedigt, niet met middelen. Ik word droevig als blijkt dat hij het toch voor een deel wil inruilen voor een systeem waarin de eigen broek ophouden het summum is van cultuur.

En ik geloof best dat er individuele kunstenaars zijn die dat kunnen of willen, maar ik geloof dat er beleid nodig is om een systeem te financieren dat kan zorgen voor duurzaam, divers en kwalitatief theater. Met de nadruk op duurzaam, divers en kwalitatief. Haal een van die drie weg uit het systeem en het systeem stort in elkaar. En ik geloof dat dat systeem belangrijk is, omdat ik geloof in kunst. Ik geloof dat theater belangrijk kan zijn.

5.

Vraag: wat is belangrijk op deze aardkloot?
Antwoord: niets is belangrijk.
We gaan immers allemaal, helaas, over niet al te lange tijd dood.

Vraag: wat is belangrijk op deze aardkloot?
Antwoord: alles is belangrijk.
We gaan immers allemaal, helaas, over niet al te lange tijd dood.

Om met die paradox om te gaan heb ik kunst nodig, heeft de mensheid kunst nodig gehad, hebben we beelden, gedachten, taal nodig. Dat is de opdracht van kunstenaar. Niet de eigen broek ophouden, niet overleven. Dat is een mogelijk ‘hoe’. Niet het ‘waarom’. Niet het ‘wat’. De kades van de stroom bepalen door het onzegbare zegbaar te maken, dat is de opdracht.

Door kunst kon mijn zevenjarige neefje zeggen, nadat hij de nieuwe Pixar-film Inside Out had gezien: ‘ik weet niet wat er aan de hand is, maar volgens mij zit ‘verdriet’ aan de knoppen’. Door dat te kunnen zeggen, door daar woorden voor te hebben was er niets opgelost die middag en tegelijkertijd was alles opgelost die middag. Dat was voor hem heel belangrijk en voor mij misschien nog wel meer.

Ik wens u in deze belangrijke tijd, op dit belangrijke festival erg veel belangrijke voorstellingen toe, waarin er hopelijk niets wordt opgelost behalve dan misschien dat ene belangrijke: alles.