Bijna twintig jaar geleden opende Raimund Hoghe Springdance in Utrecht, met een drie uur durend ritueel door 20 jongeren – hijzelf was ceremoniemeester. Net nu festival SPRING weer op het punt staat te beginnen, werd bekend dat de Duitse choreograaf, danser, schrijver, dramaturg, journalist en filmmaker Raimund Hoghe vrijdag is overleden, twee dagen na zijn 72ste verjaardag. Een dansfenomeen met een ongekend rijke biografie.

Raimund Hoghe werd geboren in Wuppertal, kort na de oorlog, met een misvorming aan zijn ruggengraat. Zijn moeder, een arme oorlogsweduwe met dochter en reeds in de veertig, had een verhouding met een vijftien jaar jongere man – haar grote liefde. Toch trouwde die met een ander, waardoor Hoghe lange tijd niet wist wie zijn vader was. Terwijl zijn moeder walsend op romantische schlagers haar verboden liefde verinnerlijkte, zat zijn grootmoeder (‘Oma Dunkel’) sinds het overlijden van haar jongste dochter thuis zwijgend achter gesloten gordijnen.

Zijn grootvader nam de kleine Raimund ter afleiding mee naar de bioscoop, naar de droomwereld van filmsterren. Nergens werd over gesproken. Niet over zijn vergroeiing, niet over het verdriet van zijn oma en van zijn moeder als verlaten vrouw. Niet over zijn ontluikende homoseksualiteit. Niet over de misdaden van Hitler.

Hoghe, met een lengte van iets meer dan anderhalve meter, zou later op het podium zijn weg vinden om al deze persoonlijke bagage politiek te maken. Terwijl hij zich op het strand niet durfde uit te kleden, confronteerde hij naakt op een podium zijn publiek met zijn misvormde rug. Maar ook met de geschiedenis van zijn hypocriete vaderland. Zijn solo’s vonden in de jaren negentig vooral in België een podium. In Nederland stond hij alleen in 1995 op het Triple X Festival en in Lantaren Venster.

Pas in 2003 opende hij Springdance met Young People, Old Voices, zijn eerste groepsstuk waarin op een paar armbewegingen en sprongen na niet werd gedanst door de twaalf zwijgende jongeren, op de stemmen van Billie Holiday, Peggy Lee en Judy Garland. Het tempo van de zorgvuldige bewegingen, was dat van een Japans ritueel. Alle levens zijn in essentie hetzelfde, zou hij daarover zeggen: ‘Als je het lichaam laat praten, ontdek je collectieve rituelen.’

Toch begon Hoghe zijn werkzame leven met creatieve biografieën over anderen. Als journalist schreef hij portretten en essays over kunstenaars als toneelschrijver Peter Handke, acteur Bruno Ganz, muziekpedagoge Gret Palucca en zangers Rex Gildo en Freddy Quinn. Maar even zo goed over het leven van een toiletjuffrouw, een dakloze of een jonge terminale aidspatiënt.

Het was zijn tekst (1978) over choreografe Pina Bausch die het begin vormde van een tienjarige artistieke samenwerking: van 1980 tot 1990 werkte Hoghe als vaste dramaturg bij haar danstheatergezelschap in Wuppertal. Bausch leerde hem zijn lichaam te accepteren. Hoghe droeg allerlei materiaal aan: anekdotes, muziek en teksten waaronder het poëziealbum van zijn oma – een danseres zou eruit voorlezen. Hij ontdekte bij Tanztheater Wuppertal een nieuw, breed gevoel voor esthetiek.

Na 1990 ontstond bij hem de behoefte zelf voorstellingen te maken, met simpele middelen, weinig decor en veel schaduw. ‘Als de vorm heel sterk is, kun je heel persoonlijk worden’, zo had hij van Bausch geleerd. Vaak vormde hij met zijn kromgetrokken rug zelf het middelpunt van dit verinnerlijkte universum vol ingehouden emoties en precieze bewegingen, op muziek van populaire zangers. Ook maakte hij trage bewerkingen van klassiekers als Le Sacre du Printemps en Het Zwanenmeer. Het bedachtzame tempo, de schroom en terughoudendheid in beweging en de soberheid verdeelden het publiek in liefhebbers en haters. Maar altijd waren daar die eenvoudige rituelen vol evenwicht om houvast te vinden in een wereld van verborgen verdriet en onvervulde (homoseksuele) verlangens.

Foto: Rosa Frank