Hoe gaan we met toneelschrijvers om in dit land en wat kan daaraan verbeteren? Op de uitreiking van de Toneelschrijfprijs 2022 hield Don Duyns een krachtige keynote speech over de benarde positie van de toneelschrijver in het Nederlandse theaterveld. ‘Er gaat te veel mis en te veel talent verloren, onder andere door een volstrekt gebrek aan respect.’

In het stuk Onschuld van Dea Loher zegt het personage dat is aangeduid met ‘mevrouw Suiker’ al rokend het volgende (in vertaling van Liet Lenshoek):

Als ik pompbediende was, dan zou één sigaret genoeg zijn om alles de lucht in te jagen. Stilte. Dat denk ik vaak. Stilte. Maar thuis heb ik niet eens gas. Waar zou ik dan moeten beginnen.

Soms zou ik willen dat ik ook een pompbediende was met een brandende sigaret in handen en dat ik met één nonchalante polsbeweging alles de lucht in kon jagen, net zoals mevrouw Suiker fantaseert. Maar net zoals mevrouw Suiker wil ik dat niet ècht en bovendien, ik rook niet.

Wat een fenomenale toneelschrijver overigens, Dea Loher. Deze in 1964 als dochter van een boswachter in Traunstein geboren toneelschrijfster staat niet toe dat er ook maar één regel aan haar teksten wordt gewijzigd. Als je daar wel om vraagt, als regisseur of dramaturg, krijg je het antwoord dat op mijn T-shirt staat en ja, dat is een statement: ‘Ich bin keine jukebox.’

Is de schrijver een jukebox?

Is hij/zij/hen een met mensenvlees overtrokken taalmachientje waar je een muntje in kan gooien om te krijgen wat je wil? Kun je dit taalmachientje voor de rest van de repetitieperiode opsluiten, bijvoorbeeld in een meterkast en verder gewoon doen wat je wil met de woorden die je in goed vertrouwen hebt ontvangen?

Het lijkt er soms op.
Het lijkt er soms focking veel op!

Echt, één sigaret bij de benzinepomp die het Nederlandse theater is! Zoals mijn legendarische voorganger en collega Frans Strijards ooit een popje in de fik stak tijdens een theaterontmoeting, zo wil ik ook met mijn woorden iets in vuur en vlam zetten. Affakkelen. En wel de verhouding tussen de toneelauteur – diegene die de woorden neerschrijft – en de theatermaker – diegene(n) die die woorden op het toneel zetten.

Of niet zetten.

Maar laat ik niet meteen Hamlet worden en over alles twijfel zaaien. Eerst moeten we terug in de tijd. Niet zo lang, een paar maanden maar.

Plaats van handeling was de Brakke Grond. Daar vond een door de Auteursbond, sectie toneelschrijven, georganiseerde bijeenkomst plaats over de samenwerking tussen toneelschrijvers en regisseurs.

Dat was een tamelijk traumatische belevenis, tenminste voor mij.

Er zaten geen toneelschrijvers op het toneel, louter theatermakers. Toen ik daar vooraf mijn zorgen over kenbaar maakte, zei één van organisatoren: ‘Je krijgt nog genoeg tijd om je zegje te doen.’ Voor een zaal vol toneelauteurs hielden de regisseurs en makers hun verhaal.

De artistiek leider van een gerenommeerd jeugdtheatergezelschap zegt: ‘wie betaalt, bepaalt.’ En even later: ‘Ik heb nog nooit iets gehad aan wat een toneelschrijver na een doorloop tegen mij zei.’

Twee uitspraken die hij glimlachend doet.

Even later leest een jonge regisseuse van haar telefoon voor: ‘Ik heb ruzie nodig met de tekst en de auteur, conflict. Met een affe tekst kan ik niks.’

En een andere artistiek leider vertelt dat hij als iets niet ‘loopt op de vloer’, dat hij dan zelf herschrijft. Omdat alles, zei hij, toch ‘uit zijn koker kwam en er daarvoor al lang overleg was met de schrijver’.

Naast me kwam collega Maria Goos langzaam tot het kritisch kookpunt. En ook andere en jongere collega’s draaiden ongemakkelijk op hun stoelen, irriteerden zich. Was dit dan de manier waarop er naar de toneelschrijver wordt gekeken? Als een lastpak, een noodzakelijk kwaad, iets waar je lacherig over kunt zeggen dat je ‘er nog nooit iets aan gehad hebt na een doorloop?’

Laat ik het zo zeggen, deze meeting was niet echt goed voor je self-esteem als toneelauteur.

Anders gesteld:

Je wordt als toneelauteur in Nederland dikwijls als een hond behandeld.

Slechter nog, want honden krijgen nog lekker eten en worden geaaid. Zelf heb ik ook de nodige shit meegemaakt, van teksten die in een heel andere volgorde aan een waslijn hingen (toen heb ik een ander beroep overwogen), tot acteurs die met goedvinden van de regisseur hele nieuwe versies van dialogen hadden gekleid. Dat soort dingen zijn pijnlijk.

Gelukkig klonken er in de Brakke Grond ook tegengeluiden, zoals van de genuanceerde Madeleine Matzer, van Anna Schoen en van regisseur Casper Vandeputte. Maar de drie andere sprekers hadden met hun ‘prikkelende stellingen’ iets blootgelegd waar ik me al langer bewust van ben: er zijn talloze misverstanden over wat het vak van toneelschrijver eigenlijk inhoudt. En over hoe je met zo iemand omgaat die dat vak beoefent.

Want laten we wel wezen – en ik wil niet romantiseren – de schrijver van een toneeltekst giet zijn, hen of haar ziel op papier; hij/zij/hen moet zich openstellen voor invloeden uit de wereld, uit de kunst. En dat dan tot een boeiend geheel maken. Wijs mij één toneelschrijver aan die niet op z’n minst innerlijk trillend van de zenuwen bij een eerste lezing aan de tafel vol acteurs en anderen zit, en ik trakteer je op een maaltijd naar keuze.

Mevrouw Suiker zegt in Onschuld van Dea Loher:

Ik vind, dat je het aan iemand kunt zien of hij in een lauwwarme nacht in een lauwwarm bed is verwekt, per vergissing, of dat hij een hartstochtelijke rechtvaardiging heeft, om op deze wereld rond te lopen.

Toneelschrijvers zijn over het algemeen niet in een lauwwarm bed verwekt. Je gaat niet voor je lol toneelteksten schrijven, daar zit een heel grote noodzaak achter. Jouw tekst is de sigaret die je bij de benzinepomp die de wereld is gaat gooien.

Maar even terug naar de vraag. Hoe gaan we met toneelschrijvers om in dit land en wat kan daaraan verbeteren? Een paar maanden geleden schreef ik een column voor theaterblad Scènes over de hier heersende omgang met auteurs, na een aantal wat mindere ervaringen mijnerzijds. Ik citeer even uit die column:

Een toneeltekst wordt in Nederland dikwijls als voorstel gezien, een mogelijke versie van dat wat er uiteindelijk bij de première te zien zal zijn. Natuurlijk is dat te begrijpen uit de recente theatergeschiedenis die zoveel moois heeft opgeleverd. Maar het grote nadeel van deze werkwijze is dat de toneeltekst nog steeds te vaak een vogelvrij product is, zoals Herman Heijermans al meer dan 100 jaar geleden zei. (…) Wat stel ik dan voor? Dit: blijf met je takken van de teksten van de toneelschrijver.

Okay boud gesteld natuurlijk, maar wat mij echt schokte was dat nadat ik de column op Facebook had gedeeld, het reacties regende van collega’s die soms al jaren geleden gestopt waren met schrijven voor het theater door de slechte ervaringen die ze in het werkveld hadden in de samenwerking met regisseurs en andere makers. Ik quote er even anoniem een paar:

Dit is de reden dat ik gestopt ben met toneelschrijven. In 2005 overigens al.

Ik las deze column en merk dat het me heel veel doet. Omdat je als schrijver zo vaak buitenspel wordt gezet tijdens repetities omdat de regisseur de eindverantwoordelijkheid van de voorstelling (en daarmee kennelijk ook de tekst) overneemt.

Woord! En de voornaamste reden dat ik er vrij snel tamelijk genoeg van had.

Fuck man.

Dit waren dus mogelijk hele interessante toneelschrijvers geworden! Er is een klimaat in Nederland dat toneelschrijversvijandig te noemen is, om maar eens een Thomas Bernhard-achtig woord te gebruiken. En nee, niet bij iedereen, en er gebeurt genoeg goeds, maar in het algemeen gaat er te veel mis en te veel talent verloren.

Hoe? Onder andere door een volstrekt gebrek aan respect, zoals te horen was op die middag in de Brakke Grond. Belangrijker is de vraag: hoe komt dit? Waar komt dit uit voort? En wat kunnen we eraan doen?

Zelf ben ik begonnen bij een collectief, van schrijvers-regisseurs. Bij Growing up in Public in Utrecht regisseerden we onze eigen teksten. En als er geen budget was, speelden we zelf en bouwden we het decor. Een onbetaalbare leerschool, besef ik nu. Je zag, voelde, ervoer wat je woorden deden. Wijzigingen en schrappingen kon je zelf aanbrengen, al was ik daar terughoudend mee. Ik dacht altijd: de schrijver zal er wel iets mee bedoeld hebben.

Ook als ik zèlf die schrijver was.

Want dat was het bizarre op die middag in de Brakke Grond: het was net of we er a priori van uit moeten gaan dat de schrijver geen bedoeling heeft. Dat haar, zijn of hun woorden er gewoon maar staan, tijdelijk, tot ze door de ‘echte theatermakers’ (regisseurs, acteurs) verbeterd kunnen worden.

Daarmee leveren wij, schrijvers, wel woorden maar geen stukken.

Dat zou best zo kunnen zijn hè, hou me ten goede. Als een interessante maker mij belt en zegt: heb je voor mij wat woorden, zeg 2000, dan lever ik die, nog verpakt in leuke zinnen ook.

Maar als ik een toneeltekst schrijf, hoop ik dat de eerste, tweede en ook derde reflex is om die tekst serieus te nemen.

En onder serieus nemen reken ik zeer zeker ook feedback, soms heel pittige, soms tot 25 versies aan toe, zoals nu bij Wolfgang het wonderjong dat ik schrijf voor Pieter Kramer en waar we – met dramaturge Dirkje Houtman – geen zin onomgedraaid laten, of hoe zeg je dat.

Een ander ding dat me dwars zat op die meeting: het praten over de toneelschrijver in de repetitieruimte alsof de builenpest z’n entree heeft gedaan. Die repetitieruimte ‘is’ van de acteurs en de regisseur, wellicht van decor- en kostuumontwerper maar laat de toneelschrijver er um Gottes willen wegblijven.

Geen stap over de drempel, hoor je!
Dit is van ons.
Jij bent hier van onnut.
En niets van wat je zegt, heeft voor ons enig belang.

Terwijl,

Als iemand de tekst goed kent, is het de schrijver ervan. Hij/zij/hen kan er vaak prima op reflecteren, bijvoorbeeld na het zien van een repetitie of doorloop. Tuurlijk, daar gelden regels. Net zo min als de regisseur aan de woorden van de schrijver moet komen, moet de schrijver zich bemoeien met het spel van de acteurs. Dat is niet zijn/haar/hun terrein.

Goed, ik heb me nu over genoeg dingen heel kwaad gemaakt. Maar nu denk ik: laten we in godsnaam gemeenschappelijk terrein zoeken en vinden. Want er vallen nu te veel getalenteerde, goede mensen weg, die ons schitterende teksten hadden kunnen leveren als ze niet waren afgeknapt op het proces, dat nu – in alle eerlijkheid – te veel berust bij de regisseur/theatermaker, de mini-god van het Nederlandse theater. Wordt dat soms op opleidingen aangeleerd: het draait om jou, de schrijver is een vlieg die je platslaat als ie te veel zoemt?

Het wordt tijd, vind ik, om wat regels af te spreken, hier komen ze in willekeurige volgorde, ze kunnen nog aangevuld worden:

  • Behandel de schrijver niet als een hond.
  • Maak heldere afspraken over de werkverhouding voor, tijdens en na de productie.
  • Verander als regisseur of acteur niets op eigen houtje aan een toneelstuk
  • Vraag de auteur zelf te herschrijven en voor de auteur geldt: stel je niet te rigide op, ga in overleg, in gesprek.
  • Vertrouw wederzijds op het vakmanschap van de ander.
  • En LUISTER naar de ander, probeer dat gewoon een keer.

Zoals ik al zei: er zijn vast meer regels te bedenken, dit zijn de mijne.

Aan het slot van Onschuld – vlak voor haar dood – zegt mevrouw Suiker:

Ik was vroeger met de zuiverste roofvogelogen gezegend, scherp als een scheermes, helder als een bergbeek en stralend als kristal in de zon. Maar de scherpte van het gezichtsvermogen lost op als een suikerklontje in de thee. Ja, ja, de suiker. (Stilte.) Als ik een adelaar zou zijn.

Laten we adelaars zijn.
Laten we elkaar de ruimte gunnen.
Laten we elkaar respecteren.
En laten we de mooist mogelijke voorstellingen maken.
Please.
Dank u.

Foto: Eric Kampherbeek.