In de wereld van het poppen-, objecten- en beeldend theater wordt met verbijstering gereageerd op het recente advies van het Fonds Podiumkunsten, waardoor een gat geslagen wordt in het aanbod van het poppen- en beeldend theater.

Om blij van te worden is het positieve advies voor Tg. Winterberg, nieuwkomer in de meerjarensusbidie. Ook Ulrike Quade kan doorgaan op de door haar ingeslagen weg. Alle andere gezelschappen die zich met poppen- en beeldend theater bezighouden, vallen buiten de boot: Duda Paiva, positief gewaardeerd met voldoende betekenis voor de podiumpraktijk, is helaas niet gehonoreerd. Hetzelfde geldt voor Feikes Huis. Het geadviseerde bedrag is niet gehonoreerd, met kritiek op de plannen en de uitbouw van het te bereiken publiek. Hotel Modern heeft wel een geadviseerd bedrag, maar is eveneens niet gehonoreerd. De commissie meldt dat ‘er niet sprake is van een bijzondere betekenis, en dat het geen aanbod betreft dat weinig te zien is in Nederland’. De wijze waarop deze groep kamp- en oorlogservaringen heeft verbeeld is echter volgens ons uniek in de wereld.

Theater Gnaffel, negatief advies. Met als slotmededeling dat er geen sprake is ‘van een bijzondere betekenis op inhoud en geen bijzondere betekenis op vorm. De totstandkoming van de voorstellingen wijkt niet af van die gebruikelijk is in de podiumpraktijk’. Verder Unieke Zaken, een beeldend theatergezelschap dat veel werkt met objecten en het decor vaak gebruikte als muziekinstrument. Een negatief advies, geen honorering. Ook van dit gezelschap wordt gemeld dat ‘het geen bijzondere betekenis op effect heeft en geen bijzondere bijdrage levert aan de ontwikkeling van de Nederlandse podiumkunsten’. Ook BOT (regio oost) kreeg positief advies, maar blijft zoals alle aanvragers uit die regio met lege handen.

Tot slot is er een negatief advies voor Studio Peer (Fred Delfgaauw). Zijn artistieke kwaliteit wordt als zwak beoordeeld. In het bijzonder is de commissie negatief over zijn laatste voorstelling King Lear. Zij vond ‘dat bij King Lear het spel en de vormgeving onvoldoende ruimte gaven aan het verhaal’. Maar er zijn veel mensen in het theaterveld en onder het publiek die daar anders over denken dan de commissie. Zo was theaterkrantcollega Kester Freriks enthousiast over deze voorstelling. De commissie concludeert dat de producties van Fred Delfgaauw geen zeggingskracht hebben. Daar hebben wij een ander oordeel over. Wat hij brengt, heeft vaak een artistieke meerwaarde. Hij brengt gelaagdheid in de inhoud én ook in de vorm, hij maakt associatief theater dat emoties visualiseert.

Wij zijn niet de enigen die wijzen op de eenzijdige keuzes van de commissie. In dagblad Trouw van maandag 10 augustus jl. wijst columnist Stevo Akkerman op de grote nadruk bij de toekenning van subsidiegelden aan Amsterdam ten koste van een regionale spreiding. Iets dat het Fonds zelf erkent op zijn website. Maar de redenering daarachter is een vreemde. Omdat de spreiding nu met name tot stand komt in de culturele basisinfrastructuur (BIS), vindt het Fonds dat ze dit minder hoeft te benadrukken. Maar in de BIS zitten alleen de grote gezelschappen. De kleinere gezelschappen die poppen- en beeldend theater maken, zitten voornamelijk bij het Fonds, dat echter met de spreiding geen rekening heeft gehouden. Daardoor komt niet alleen de regionale spreiding in gevaar, maar ook de verbreding van het totale theateraanbod. Poppen- en beeldend theater zal in de toekomst vrijwel nergens meer te zien zijn. In het rapport wordt de honorering afgewezen voor vier gezelschappen die buiten de Randstad werkzaam zijn en een belangrijke regionale functie vervullen.

Het valt ons op, dat niemand in de beoordelingscommissies een achtergrond heeft in het beeldend theater. Men lijkt het gewoon niet te kennen! Wat ons verder treft is het clichématige taalgebruik in hun afwijzing. Het rapport lijkt voor een belangrijk deel te rusten op een grote mate van plak- en knipwerk. Opvallend is dat in vrijwel alle adviezen gesteld wordt dat ‘het geen aanbod betreft dat weinig te zien is in Nederland’. Daarmee wordt eigenlijk de eigenheid en uniekheid van het poppen- en beeldend theater ontkend. Daarnaast is de commissie inconsequent. Zo is zij positief, waar Tg. Winterberg kiest ‘voor passende artistieke partners als Feikes Huis, en weet het gezelschap deze keuzes (volgens het rapport) helder te onderbouwen’ (pag. 92), maar wordt de subsidie van dát huis niet gehonoreerd, want de commissie ‘vindt de rol die Feikes Huis (bij samenwerkingen) inneemt niet duidelijk uitgelegd, bijvoorbeeld in de samenwerking met Tg. Winterberg’ (pag. 148). Natuurlijk is deze inconsequentie gemakkelijk te verklaren. In het ene geval is de commissie van categorie 1 aan het woord, in het laatste geval die van categorie 2. Molière zei het al: de kritiek is een meneer, en de argumentatie kunnen wij alleen maar beoordelen als zwak, want zichzelf tegensprekend!

De commissie prijst terecht (!!) toneelgroep Jan Vos, voor ‘de indringende wijze waarop het gezelschap via de theatrale verbeelding sociale onderwerpen agendeert’. Deze verhalen zegt ze ‘worden gegoten in de vorm van meeslepend, naturalistisch theater met een laagdrempelige, bijna alledaagse thematiek’ (pag. 161). Maar op pag. 220 beoordeelt de commissie het als negatief dat de voorstellingen van Theater Gnaffel ‘dicht bij de realiteit blijven’.

Fred Delfgaauw van Studio Peer zorgde in de jaren 1980 en 1990 voor vernieuwing in het kindertheater. Klassiekers uit de theaterliteratuur (als Shakespeare en Beckett) bewerkte hij voor jong publiek, zonder een knieval te maken. Hij wist in het kindertheater een extra artistieke gelaagdheid te brengen. Door niet een eendimensionaal verhaaltje te spelen met een kop en een staart, maar door eerder de fantasie van het kind zelf te prikkelen, door associatief en emotief te werken. Later kiest hij ervoor om alleen voor volwassenen te spelen om zo een eigen publiek te kunnen opbouwen, zoals elke theatergroep dat wil. Dat is hem gelukt.

Fred Delfgaauw blijft vernieuwen. Hij verdiept zijn vakkundigheid in het spelen met en het manipuleren van poppen en figuren. Hij weet met een enkel lapje stof een complex personage te creëren. Zijn theaterstukken zijn zeer gevarieerd. Dat gaat van bewerking van klassiekers (Shakespeare), via meer cabareteske voorstellingen tot eigen verhalen met een diepere inhoud, zoals het oorlogsverleden van zijn vader en – wat wij bijzonder vonden – een voorstelling over de vergeten schrijver Carmiggelt (jaren later terug uit de vergetelheid gehaald door een dundrukuitgave).

Fred Delfgaauw (en hij natuurlijk niet alleen) heeft het cliché dat heerste over poppenkast compleet doorbroken, overhoop gehaald en ervoor gezorgd dat figurentheater en objectentheater (ook wel gezien als ‘theater der dingen’) als artistiek volwaardig genre in het theaterlandschap erkend worden. Zo’n inspirerende theatermaker zou je alleen al daarom tot zijn pensioen moeten loven en eren, en ook financieel belonen!

Fred Delfgaauw bezat en bezit het vakmanschap en talent om met objecten, stukjes stof en rubber een werkelijkheid te suggereren. Hij bezat en bezit nu nog steeds de inventieve kracht om als speler in het hoofd van de toeschouwer fantasie reëel te maken. Steeds opnieuw en opnieuw, in producties die steeds weer anders zijn, dan wat we kennen. Het publiek weet, dat het steeds verrast zal worden, dat het weer opnieuw verwonderd zal worden. Zowel in Vlaanderen als in Nederland onderscheidt Fred Delfgaauw zich duidelijk van anderen. Niet voor niets is er in beide landen door aanstormend talent een beroep gedaan op hem om hen op te leiden, te coachen, te adviseren, en te inspireren.

Het verhaal dat wij hier over Delfgaauw weergeven, zouden wij ook kunnen vertellen over de andere afgewezen beeldend theatermakers. Wij geven het hier slechts bij wijze van exempel.

Elke toe- en beschouwer van theater laat zich leiden door smaak. Voor een commissie kan de eigen voorkeur echter geen gewichtig argument zijn om deze gezelschappen de doodsteek te geven en uit het theaterlandschap te laten verdwijnen. Wij vragen ons in gemoede af of de commissie een probleem heeft met dit theatergenre? De commissie is zich er toch van bewust dat er in het theaterlandschap diversiteit en verscheidenheid moet zijn? Volgens ons is het toch de taak van een commissie om te waken over die vruchtbare diversiteit. Door aan deze hier bovengenoemde gezelschappen geen subsidie meer te verlenen, verschraalt de commissie het theaterlandschap én laat zij deze gezelschappen sterven. En dat ook nog in de coronatijd waarin artiesten al moeten spartelen om te overleven.

Daarom denken wij dat het tijd wordt dat poppen- en beeldend theatermakers de handen ineen slaan, om duidelijk te maken wat het belang, de kracht en het speciale van deze discipline is. Anders blijft het blijkbaar mogelijk een deel van het aanbod met een pennenstreek weg te vagen. Schandalig!

Redactie ‘De wereld van het poppenspel’
hoofdredacteur Peter Vermaat
Tuur Devens
Marla Kleine

Foto: King Lear van Fred Delfgaauw & Ida van Dril, Jaap Reedijk