Opera als kunstvorm is bedacht in Florence rond 1600, maar geboren in Venetië. Dat beargumenteert de Nederlandse dramaturg Willem Bruls in zijn nieuwe boek Venetiaanse zangen. Opera in Venetië. Wandelend en dwalend door de lagunestad gaat Bruls op zoek naar de zichtbare en verdwenen sporen van de operageschiedenis, van het vroege dramma per musica van Monteverdi, via de meesterwerken van Händel, Vivaldi, Rossini en Verdi naar Wagner, en ten slotte Luigi Nono. Bruls schildert en passant een veelkantig portret van de Italiaanse stad.

Opera begon dus niet in Toscane, maar tussen de kanalen en doodlopende straatjes van de Noord-Italiaanse stad, met de componist en muziekvernieuwer Claudio Monteverdi. Deze had met het muziekdrama l’Orfeo (dat hij in Mantua schreef) de opera al eerder ‘uitgevonden’, maar dit werk bevatte nog veel elementen van een sacraal oratorium. De componist had bovendien weinig succes gehad in Mantua, en vond daarop een baan als kapelmeester van de San Marco in Venetië. Daar componeert hij Il combattimento di Tancredi e Clorinda, waarmee hij als eerste een historische gebeurtenis kiest als onderwerp van een opera. Dit werk is ook vernieuwend omdat Monteverdi het liefdes- en oorlogsdrama op geniale wijze in noten weet te vertalen; hij schildert met muziek. Tegen het einde van zijn leven componeert hij in Venetië nog twee baanbrekende opera’s, Il ritorno d’Ulisse in patria (1640) en L’incoronazione di Poppea (1643), waarmee de geboorte van de kunstvorm is voltooid.

Voor Bruls is deze geboorte niet alleen een kwestie van de formele uitkristallisering tot Gesamtkunstwerk – de kunstvorm bij uitstek om drama en menselijke emoties zowel in woord en beeld als muziek zo krachtig mogelijk uit te drukken. Met Monteverdi ontstaat namelijk ook het psychologisch gelaagde en politieke dna van opera: ‘In Venetië functioneerde de opera niet alleen als propagandamiddel voor de heersende klasse’, zoals in Florence, ‘maar ook als middel van kritiek op diezelfde klasse. Er was een traditie die niet alleen de deugden bezong, maar die ook toonde hoe regels werden overtreden.’ Al vanaf het begin is de lust of de wellust daarnaast een van de centrale thema’s van de opera: ‘De macht van eros is onweerstaanbaar’. Waar anders dan in Venetië, waar de libertijnse waarden, de individuele vrijheid en het vieren van de sensualiteit hoog in het vaandel stonden, kon dit genre ontstaan?

Een andere reden waarom Bruls Venetië bestempelt als de echte wieg van opera, is omdat daar voor het eerst een operatheater wordt gebouwd dat openbaar toegankelijk is voor het publiek. Waar opera in steden als Mantua en Florence alleen voor de rijke genodigde was, werd in Venetië voor het eerst kaartjes verkocht voor een voorstelling. Muziek, politiek en economie komen in Bruls’ analyse samen.

De brede oriëntatie van Bruls is een van de grote kwaliteiten van dit boek. En hoewel hij zich door de spiegelende wateren en mysterieuze gangen laat inspireren en de stad met zintuigelijke, meanderende zinnen tot leven brengt, romantiseert Bruls Venetië niet. De kunstwerken die hij beschrijft worden voortdurend ingebed in een ideologisch, politiek en historisch perspectief. Het politieke spel van de patriciërfamilies en de voortdurende rivaliteit met het christelijke Rome maakte bijvoorbeeld dat de libertijnse, sensuele cultuur van de stad werd aangemoedigd en benut – de opera weerspiegelt dat.

Even fascinerend als het verhaal van de geboorte van de opera is hoe het verval vrijwel direct daarna inzet. Opera wordt zo’n doorslaand succes, dat er in de vele operatheaters steeds meer op winst gericht wordt geprogrammeerd, met verwende sterzangers en veel spektakel. De ontwikkeling van het dramatisch en politiek potentieel van opera raakt daardoor naar de achtergrond, tot Händel en Vivaldi met hun talent nieuwe impulsen geven.

De stad raakt aan het eind van de achttiende eeuw ook economisch in verval, en raakt met de bezetting van Napoleon in 1797 zijn politieke vrijheid kwijt. Voor de kunsten zou ze echter nog altijd een voedingsbodem blijven, want juist in dit afbrokkelende klimaat zou Lord Byron zich in 1818 vestigen. ‘Met Lord Byron begon de romantische reflectie op een stad die niet meer bestond, die slechts in de herinnering werd gekoesterd en niet veel later alleen nog maar in de verbeelding voortleefde.’

Dat betekende geenszins het einde van de opera. Wagner schreef er de complexe, rusteloze liefdesakte van Tristan en Isolde, niet lang daarna stierf hij zelf in Venetië. Thomas Mann werkte aan een essay over Wagner toen hij in 1911 in het beroemde Grand Hôtel des Bains op het Lido logeerde. Over zijn verblijf schreef hij de beroemde novelle Dood in Venetië, die later door Benjamin Britten bewerkt zou worden tot opera, en door Visconti tot een film. Het was die film die de achttienjarige Bruls voor het eerst naar Venetië lokte.

Het verhaal van de opera in Venetië eindigt bij Bruls aan het einde van de twintigste eeuw, met Prometeo van geboren Venetiër Luigi Nono. Deze componist trouwde de dochter van Arnold Schönberg, die eerder al het tonale systeem ophief en de ‘emancipatie van de dissonantie’ realiseerde. Bruls: ‘Radicaler dan zijn schoonvader streefde Nono in Prometeo naar een absolute abstractie. Het werd een tragedie van het luisteren naar het niets. (…) Nono hief de toon op en realiseerde de emancipatie van de stilte.’

Bruls besluit het boek veelzeggend op de begraafplaats San Michele, waar hij graven van beroemde doden bezoekt: Joseph Brodsky, Ezra Pound, Stravinsky. Hij wijdt er niet veel woorden aan, maar de lezer weet dat Bruls niet al te optimistisch kan zijn over de toekomst van de opera in de lagunestad. Niet alleen omdat er na Nono’s stilte geen muzikaal antwoord mogelijk lijkt, maar ook vanwege ‘dit pandemonium van de vermarkting’, de hordes toeristen die de stad verpletteren, de cruiseschepen, de stijgende zeespiegel waartegen het vleugellamme stadsbestuur geen actie onderneemt.

Een prachtig, fatalistisch slot van een indrukwekkende reis door vierhonderd jaar opera. En tóch haper ik hier even – is de opera in Venetië werkelijk ten grave gedragen? Vorig jaar werd de Biënnale van Venetië gewonnen door het Duitse paviljoen, door kunstenares Anne Imhof. Haar werk Faust omschreef ze als een opera. Voor Bruls zal dit misschien geen echte opera zijn, maar het feit dat de performance als zodanig wordt omschreven is betekenisvol. In muzikale zin is Faust mijlenver verwijderd van de traditie van Monteverdi en Nono, maar als artistiek project, als plaats van reflectie, transgressie en erotiek, is deze Faust onmiskenbaar een voortzetting van de kunstvorm die in Venetië het levenslicht zag.

Willem Bruls – Venetiaanse zangen. Opera in VenetiëAtlas Contact, 266 pagina’s, 24,99 euro