Gisteren organiseerde Kunsten ’92 de bijeenkomst Samenwerking tussen stad, regio en staat en het toekomstig cultuurbeleid. Hiervoor las Cor Wijn alle culturele regioprofielen die de afgelopen periode geschreven zijn en nu bij de minister liggen. Dit zijn zijn bevindingen.

Ik had de afgelopen maanden de tijd, want vanaf de zomer heb ik gewerkt aan een boek over cultuurbeleid en -management. Het is toevallig deze week uitgekomen. Het boek is een overzichtswerk, ik heb de belangrijkste publicaties over cultuurbeleid en -management van de afgelopen 100 jaar, zo zou je kunnen zeggen, geordend, samengevat en van commentaar voorzien. Het resultaat daarvan ligt nu in de (digitale) winkel.

Het gevolg van mijn werk aan het boek was dat ik bij geen enkel regionaal cultuurprofiel betrokken ben geweest. Ik heb nergens aan mee gewerkt. Daardoor kon ik ze onbevangen lezen en kan ik er nu ook geheel onbevangen over spreken.

1.

Op een dag als vandaag kunnen we met elkaar vaststellen dat de geest van de VVD van Halbe Zijlstra (en dat is óók de VVD van Thierry Aartsen) nog altijd rondwaart. Je zou namelijk kunnen zeggen dat het werken aan regionale cultuurprofielen een rechtstreeks uitvloeisel is van het beleid van het kabinet Rutte I (waarin Zijlstra zoals bekend staatssecretaris van cultuur was) en het decentralisatiebeleid van Rutte II (toen Zijlstra fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer was).

Door het eerste kabinet Rutte werd, zoals bekend, 200 miljoen bezuinigd op de kunsten.

En door Rutte II werd voor 16 miljard(!) aan taken gedecentraliseerd naar de gemeenten, taken op het brede terrein van werk, jeugdzorg en de zorg aan langdurig zieken en ouderen. Die 16 miljard aan taken hielden een verdubbeling in van het Gemeentefonds, maar waren niet toereikend om op lokaal niveau alle nieuwe taken goed uit te voeren.

Door de recessie, de verslechterende grondposities en de decentralisaties hebben de gemeenten in de periode 2010-2016 flink moeten bezuinigen: een ingreep waarvan met name kunst en cultuur nogal de dupe zijn geworden.

Waarom ik dit vertel zal zo meteen duidelijk worden.

2.

Aan het einde van de economische recessie (ca. 2015/16) stond de culturele sector er slecht voor. Er was reden tot zorg, zowel op het landelijke niveau als lokaal: de Cultuurindex (met overzicht van de geldstromen) laat dit duidelijk zien.

In die atmosfeer trok de Raad voor Cultuur in 2016 het land in en peilde de stemming. Het bracht de Raad tot de conclusie dat er fors moest worden ingrepen in het beleid.

Voor het eerst konden we dit lezen in december 2016, in een artikel (Tijd voor een nieuw cultuurbestel– pdf) van Jeroen Bartelse en Pieter Bots in de Boekman. Bartelse en Bots stelden daarin dat wijziging van het cultuurbestel noodzakelijk was en wel om drie belangrijke redenen:

  • Overheden werken elk met een eigen agenda waardoor geldstromen (afnemende geldstromen!) elkaar niet kunnen versterken.
  • De spreiding van het aanbod (en het rijksgeld) laat te wensen over en het aanbod laat zich steeds lastiger in subsidiehokjes stoppen.
  • Het gesubsidieerde aanbod trekt steeds minder publiek.
  • Het zwaartepunt bij deze analyse lag overigens op de podiumkunsten en dat is ook begrijpelijk: daarop was door het rijk het meest bezuinigd en daar vertoont de wisselwerking tussen de overheden de meeste haperingen.

3.

Op het artikel van Bartelse en Bots volgde een tournee van de Raad van Cultuur door het land; een hele goede zet. Van vele kanten heb ik gehoord hoe plezierig en hoe belangrijk het werd gevonden dat de Raad hoogstpersoonlijk in de regio’s polshoogte kwam nemen. De verkenning van de problematiek leidde tot een document dat ook Verkenning werd genoemd: de publicatie Cultuur voor stad, land en regio van november 2017. In de Verkenning werd een diagnose van de patiënt gesteld die aansloot bij het eerdere artikel van Bartelse en Bots in de Boekman en werd een aantal therapieën voorgeschreven. Daar nu dieper op ingaan voert te ver, hoewel de verleiding groot is. Een van de voorstellen was om de regio’s met inspirerend plannen te laten komen om de culturele sector te versterken. Dit leidde in het afgelopen voorjaar tot de uitnodiging van de minister aan de regio’s om met regionale cultuurprofielen te komen, iets waaraan op grote schaal gevolg is gegeven.

4.

Als je nu, zoals ik heb gedaan, alle profielen leest, dan is eigenlijk het eerste wat opvalt, dat ze een ‘roep om erkenning’ zijn. In die zin is het dan ook begrijpelijk dat de regio’s de uitnodiging van de minister voluit en met enthousiasme hebben aanvaard. Het heeft hen de kans gegeven om profielen te maken en daarmee te zeggen: kijk, wij bestaan (in cultureel opzicht), wij doen er toe, wij zijn interessant.

Als een roep om erkenning, zo zijn ze bijna zonder uitzondering te lezen. En ten dele is dat ook niet raar, bij de effecten van de economische crisis en bij het plaatje van de Cultuurindex. De sector moet het doen met fors minder geld. Niet alleen de theatermakers – toch wel de directe aanleiding voor de analyse van de Raad – maar zeker in de regio ook op andere culturele terreinen: de kunstencentra, de bibliotheken, veel kleine en middelgrote theaters, poppodia, de kleine musea. Er is in de afgelopen tien jaar verschraling opgetreden. En de cultuurprofielen zijn daarop – althans zo lees ik ze – in zekere zin een reactie.

Wat in Nederland is gebeurd, is niet wezenlijk anders dan in de Verenigde Staten of in het Verenigd Koninkrijk. De regio’s worden armer, de urbane centra worden rijker. Uit de onderzoeken van het CPB blijkt het ook: er is een groeiende geografische tweedeling.

In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zijn deze factoren (stagnatie, bevolkingskrimp, wegvallende voorzieningen) de voedingsbodem voor het populisme, voor Trump en de Brexit. Maar ook hier is dat de  voedingsbodem voor populisme. Voor Thierry Aartsen met zijn pleidooi voor schutterijen en bloemencorso’s. Maar ook voor het verschijnsel van de cultuurprofielen. Het is belangrijk om dat in te zien: de profielen zijn de andere kant van de medaille. Zij zijn het tegengeluid. Ze zijn een roep om aandacht. En eigenlijk moet ik dat preciezer formuleren: ze zijn een roep om onafhankelijke aantrekkingskracht. Wat dat is wat de regio’s willen: de krimp tegengaan, voorzieningen behouden, onafhankelijke aantrekkingskracht hebben en houden op bedrijven, op inwoners, op toeristen ook, los van Amsterdam en andere metropolen in de Randstad. Dat is het: een roep onafhankelijke aantrekkingskracht. En het mooie is: men heeft de overtuiging dat kunst en cultuur dat kunnen bieden. Dat is het goede nieuws. De regionale cultuurprofielen zijn ook een geloof in de meerwaarde van kunst en cultuur. Is dat niet prachtig?!

5.

Goed: van belang om vast te stellen is dat dit niet de eerste keer is dat we in Nederland aan de slag zijn gegaan met cultuurprofielen. Als intermezzo neem ik jullie even twintig jaar mee terug in de tijd: 1996, Aad Nuis is de staatssecretaris, zijn cultuurnota heet ‘Pantser of ruggegraat(pdf) en zijn visie (cultureel zelfbewustzijn is een voorwaarde voor een open bejegening van anderen) vertoont grote overeenkomsten met die van de huidige minister, zijn partijgenoot Van Engelshoven.

Er is nóg een parallel met het beleid van Nuis: ook hij wilde de stroeve taakverdeling tussen de overheden (vooral op het terrein van de podiumkunsten) verbeteren. Hij nam daartoe net als Van Engelshoven zijn toevlucht tot regionale cultuurprofielen. Wie de profielenschetsen van destijds vergelijkt met die van nu, ziet dat ze grote gelijkenis vertonen. Ze bestonden destijds uit een beschrijving van de infrastructuur (tegenwoordig vaak ecosysteem genoemd) en schetsten de ambities die leefden. Dat zijn precies ingrediënten die we nu ook in alle profielen terug zien. Bijna allemaal hebben ze dezelfde opbouw:

  • Ze schetsen wat de regio kenmerkt, waar de kracht ligt,
  • het onderscheidend vermogen;
  • Ze benoemen thema’s, vaak ook programmalijnen genoemd
  • Er worden ambities danwel doelen benoemd
  • Het document bevat, als uitwerking hiervan, proeftuinen of actiepunten.

Dit historische uitstapje is van belang, omdat het belangrijk is om te weten hoe het toen afliep met de profielen. De profielschetsen gingen twee cultuurnotaperiodes mee, daarna werd ermee gestopt. De belangrijkste reden hiervoor was dat de profielschetsen in de beoordeling door de Raad voor Cultuur geen enkele rol speelden. De Raad deed er niets mee. Hier zit natuurlijk een belangrijk leermoment. Als de Raad voor Cultuur niets met de profielen doet, zullen ze net als de vorige keer nutteloos blijken en weer snel verdwijnen. Het lijkt me, gezien de voorgeschiedenis die ik net heb geschetst (de Raad heeft nu namelijk zelf de aanstoot tot de profielen gegeven!), dat dat nu niet de bedoeling kan zijn.

6.

In het boek dat ik heb geschreven en waarmee ik mijn verhaal begon, behandel ik vijftig vooraanstaande publicaties. Daaronder is ook Cultuur, koningen en democraten, het beroemde overzichtswerk van Roel Pots. Uit dat boek komt naar voren dat het cultuurbeleid in Nederland een grote mate van continuïteit kent. En dat is ook wat bleek tijdens de conferentie over 25 jaar Wet op het specifiek cultuurbeleiden in de publicatie ‘Cultural policy in the polder’ die daar ten doop werd gehouden. Volgens dat laatste boek heeft ons cultuurbeleid drie belangrijke kenmerken:

  • Bureaucratisering
  • wheelen en dealen
  • Gebrek aan connectie tussen nationaal en lokaal beleid.

En dat is ook precies waar de regionale cultuurprofielen nu over gaan: (1) een poging om de slechte connectie tussen nationaal en lokaal te verbeteren; (2) een streven naar ’wheelen en dealen’ en toch ook – het moet gezegd – (3) een uiting van bureaucratisering….

7.

Na het lezen van de 15 profielen kun je je als mens gelukkig voelen: wat leven we toch in een mooi land! De regio’s presenteren zich als aantrekkelijk, authentiek en stuk voor stuk innovatief. Het culturele aanbod is rijk en divers. En de profielen zélf zijn ook mooi. En dan bedoel ik: mooi vormgegeven. Ik heb weleens gezegd: onze culturele gebouwen hebben er nog nooit zo mooi bijgestaan als nu. In het verlengde daarvan kan ik nu ook zeggen: het drukwerk over kunst en cultuur heeft er nog nooit zo mooi uit gezien als nu.

Opmerkelijke zaken zijn wat mij betreft de volgende:

  • In lang niet alle profielen zijn ook proeftuinen opgenomen, wat toch eigenlijk het doel was van de exercitie. En áls er proeftuinen zijn benoemd, liggen die vaak buiten het vermogen (de invloedssfeer) van de rijksoverheid om er iets in te betekenen (voorbeeld: Utrecht dat een integrale aanpak van het huisvestingsprobleem van jonge makers wil. En Flevoland dat oa een proeftuin wil met Landart en Kunst op het VMBO);
  • De aanleiding voor de profielen lag zoals ik eerder vertelde in feite op het terrein van de podiumkunsten. Maar, ik denk dat nog niet de helft van de voorgestelde proeftuinen gaat over het probleem dat moest worden getackeld. De problemen die centraal stonden in de Verkenning van de Raad uit 2017 worden met de proeftuinen amper beetgepakt.
  • Dat brengt mij erop dat in veel profielen eigenlijk geen rekening is gehouden met de taakverdeling tussen de overheden. Nu bestáát die formeel ook niet (de Wet op het specifiek cultuurbeleid bijvoorbeeld zegt er niets over), maar hij is er  natuurlijk wel… Gemakshalve wordt daar echter in veel profielen volledig aan voorbij gegaan, vooral waar het gaat om het benoemen van mogelijke proeftuinen.
  • De reden daarvoor is eigenlijk eenvoudig. Behalve aandacht (of zelfstandige aantrekkingskracht) willen de regio’s vooral één ding en dat is meer GELD. Rond de hele exercitie met de profielen hangt ‘de geur van geld’. De regio’s hebben dit opgesnoven en zijn ervoor gegaan. Nadenken over taken en rollen is dan eigenlijk alleen maar lastig.
  • De ‘geur van geld’ dus, die is sterk aanwezig. Maar een boeiende paradox is dan weer dat in bijna geen een profiel over geld wordt gesproken. En helemaal nergens wordt concreet aangegeven wat er nodig zou zijn en wat bijvoorbeeld de provincie en de gemeenten zélf zouden willen bijdragen. Het draait dus om geld, zonder dat er op een exacte manier over geld wordt gesproken. Heel bijzonder.
  • En het ontbreken van duidelijke opvattingen over taken en rollen en van budgettaire kaders maakt dat de profielen alle een hoge mate van ‘wensdenken’ in zich dragen. Het ‘handelingsperspectief’ ontbreekt nog weleens. Sommige profielen hebben voorstellen voor proeftuinen of zelfs actiepunten, maar een aantal blijft ook hangen bij programmalijnen en doelen zonder die verder concreet te maken.
  • Zeer veel voorkomende woorden zijn ‘cultuureducatie’ en ‘talentontwikkeling’. Daaraan wordt ontzettend veel lippendienst bewezen. Een beetje paradoxaal is dat wel. In veel steden zijn de afgelopen jaren en ook in 2018 nog de kunstencentra ter ziele gegaan (Rotterdam, Utrecht…). Dan is het wel curieus om nu in de profielen zeer frequent te lezen hoe belangrijk cultuureducatie (in de betekenis van buitenschool, meestal) wordt gevonden.
  • Daarop aansluitend: heel opvallend zijn ook de vele woorden en proeftuinen die worden gewijd aan het streven naar het bereiken van een breder en ander publiek. De oude tijden van het Actieplan Cultuurbereik en het Actieplan Cultuurparticipatie herleefden voor mij. Veel van de initiatieven en de proeftuinen die ik ben tegen gekomen zouden daar naadloos in hebben gepast.
    Dit punt, van het Actieplan Cultuurbereik, houd ik even vast voor de eindconclusie…
  • Tot slot: in veel van de profielen draait het uiteindelijk om productieklimaat en makersklimaat. En daarmee kom ik weer bij het begin van mijn betoog: de regio’s willen zelfstandige aantrekkingskracht hebben, ze willen niet alleen maar cultuur importeren maar ook zelf produceren. Dat is een kerngedachte die de Raad voor Cultuur naar mijn smaak zou moeten oppakken. Door het woud van woorden en proeftuinen heen, zou daar de focus kunnen worden gelegd: op het met rijksgeld aanjagen en versterken van:
    • experimenten om nieuw publiek te bereiken en
    • het makersklimaat in de stedelijke regio’s.

8.

Ik vat samen:

  1. Buiten de grotere steden is het voorzieningenaanbod verschraald door krimp, economische stagnatie en bezuinigingen.
  2. Er is daar een voedingsbodem voor populisme, maar ook een prikkel om met kunst en cultuur het verschil te maken
  3. De profielen zijn een roep om erkenning en draaien om zelfstandige aantrekkingskracht
  4. In niet alle profielen zijn proeftuinen opgenomen. En: lang niet alle profielen gaan over de knelpunten die de RvC signaleerde.
  5. Er is geen rekening gehouden met de taakverdeling tussen de overheden. Rond de profielen hangt ‘de geur van geld’
  6. Het wensdenken is sterk: een ‘handelingsperspectief’ ontbreekt soms.
  7. Er ligt een sterk accent op (a) nieuw publiek winnen en (b) productieklimaat.

9.

Tot besluit van mijn verhaal zou ik een concrete suggestie willen doen, in aanvulling op het pleidooi dat gisteren is gedaan voor meer maatwerk in de afspraken tussen rijk en fondsen enerzijds en culturele organisaties anderzijds. Dat lijkt me sowieso nodig. Daarnaast heeft de beleidsgeschiedenis geleerd dat de culturele sector veel baat heeft gehad bij matchingsconstructies, d.w.z. bij afspraken tussen de overheden om gezamenlijk iets te ondersteunen. Niet alleen was dat vaak een probaat afweermechanisme tegen bezuinigingen. Ook is het vaak een vliegwiel gebleken voor extra investeringen.

Mijn voorstel zou zijn om te handelen in de geest van ‘Cultural policy in the polder.’  De connectie tussen nationaal en locaal kan worden gemaakt door te zoeken naar een intelligente regeling die is gebaseerd op cofinanciering en ‘wheelen en dealen’. Ik denk dan aan een regeling die het mogelijk maakt om projecten te honoreren die gaan over nieuw publiek winnen en over productieklimaat. Zo’n regeling zou qua systematiek erg kunnen lijken op het vroegere Actieplan Cultuurbereik: het rijk legt geld in, de provincies en gemeenten matchen. De uitvoering zou neergelegd kunnen worden bij een bestaand landelijk fonds.

Op die manier kan (1) het gewekte enthousiasme bij de bestuurders van provincies en gemeenten worden vastgehouden en kan (2) de culturele sector worden versterkt met initiatieven die leiden tot nieuw publiek en het versterken van het productieklimaat.