Op maandag 16 mei organiseerden NAPK, Platform ACCT (Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst) en Mores.Online de conferentie Veilig de vloer op, over de aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de culturele sector. Het was een volle en drukbezochte middag, waar misschien – typisch Nederlands – iets te veel de nadruk op oplossingen en te weinig op systemische oorzaken lag.

Voor de conferentie kwamen meer dan tweehonderdvijftig professionals uit de podiumkunsten naar het vorig jaar geopende Theater Amare in Den Haag. Host Malou Holshuijsen, podcastmaker en journalist, trapte het plenaire gedeelte af met een welkomstwoord, en gaf daarna het woord aan Ernestine Comvalius, bestuurssecretaris van NAPK. Vanuit haar functie introduceert zij het beleidskader Veilig de vloer op, een bundeling van kennis rond grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer en sociaal veiligheidsbeleid dat zulks dient te voorkomen of remediëren.

Het volledige beleidskader is te vinden op de nieuwe website socialeveiligheidpodiumkunsten.nl, die tijdens de conferentie werd gelanceerd. De gelijknamige stichting, die op initiatief van NAPK is opgericht, is ook verantwoordelijk voor het oprichten van een onafhankelijke klachtencommissie, die klachten op het gebied van grensoverschrijdend gedrag zal onderzoeken.

Volgens Comvalius ‘neemt de sector de afgelopen jaren zijn verantwoordelijkheid’ rond dit thema, door de verschillende initiatieven die er gezamenlijk zijn genomen (zoals de oprichting van Mores.Online) en door een hoger bewustzijn ten opzichte van sociale veiligheid. Het beleidskader heeft als doel ‘handvatten, beleidsstructuur en tips’ te bieden aan culturele organisaties.

Staatssecretaris Gunay Uslu neemt het beleidskader uit handen van Comvalius in ontvangst. Uslu noemt de aanpak van grensoverschrijdend gedrag een ‘vuurdoop’, en omschrijft het als een systemisch probleem dat overal in de samenleving aanwezig is, ook bij haar eigen D66 (waar de zaak rond oud-partijprominent Frans van Drimmelen de partijleiding de afgelopen weken ernstig in verlegenheid bracht). Later dit jaar komt ook de Raad voor Cultuur met een adviesrapport op het gebied van sociale veiligheid in de culturele sector.

Aansluitend geven Anneleen Lemmens en Christa Criel, van de Vlaamse organisaties Engagement Arts en Sociaal Fonds voor de Podiumkunsten, een keynote over de toolbox die hun organisaties ter preventie van grensoverschrijdend gedrag ontwikkelden. Criel vertelt over de verschillende initiatieven die er de afgelopen jaren in de Vlaanse kunstensector zijn doorgevoerd, waaronder een opleiding tot vertrouwenspersoon die jaarlijks tien tot vijftien nieuwe professionals oplevert die met elkaar in contact blijven via jaarlijkse intervisiebijeenkomsten, een centraal geregelde klachtencommissie en het tot subsidievoorwaarde stellen van een functionerend sociaal veiligheidsbeleid.

De digitale gereedschapskist zelf bestaat uit een quickscan die een organisatie op zichzelf kan toepassen, plus handvatten voor de lacunes in het beleid die uit die scan voortvloeien. Daarbij draait het om drie niveaus: de kwaliteit van de sociale arbeidsomstandigheden, de actieve preventiemaatregelen rond grensoverschrijdend gedrag en het beleid rond meldingen. Zo blijf je niet alleen in reactief beleid hangen, maar pak je het probleem bij de wortel aan.

Er volgt een interessante lezing van beleidsadviseur Alie Kuiper, expert op het gebied van beleid tegen grensoverschrijdend gedrag. Geestig genoeg grijpt Kuiper terug op de vijftiende eeuw: de vroegste handleiding rond gewenst en ongewenst gedrag dateert uit het einde van de middeleeuwen, toen de eerste koninginnen aantraden en mannen – die gewend waren vrouwen niet als hun gelijke te zien – hun gedrag opeens moesten aanpassen. De tips zijn hilarisch in hun herkenbaarheid: van het niet laten afdwalen van je blik tot een verbod op het ‘zomaar vastgrijpen’ van een vrouwelijke gesprekspartner.

Kuiper toont hiermee aan dat gesprekken over onwenselijk gedrag altijd plaatsvinden in periodes waarin groepen die nog niet tot de gevestigde orde behoorden daar een aanspraak op beginnen te doen – tijden van sociale transitie dus. Vooral in die transitiefase laaien uitsluitingsmechanismes juist op, als de gevestigde macht zijn positie probeert te beschermen tegen de ‘nieuwkomers’. Pas als de nieuwe groepen voldoende in bestaande machtsstructuren zijn opgenomen, ontstaat er een structurele cultuurverandering. Volgens Kuiper moeten organisaties daarom flink aan de bak om die relatieve ‘nieuwkomers’ (zowel vrouwen als mensen met een andere culturele achtergrond of seksuele geaardheid dan de dominante groep) binnenboord te houden.

Een belangrijk startpunt daarbij is het herbeschouwen van de kernwaarden van een organisatie. Als die alleen uit ‘harde’ waarden als innovatie, prestatie en excellentie bestaat, is dat vruchtbare grond voor machtsmisbruik en grensoverschrijdend gedrag – daarom moeten ook ‘zachte’ waarden een kans krijgen, zoals solidariteit, empathie en zorgzaamheid. Dé cultuurdrager binnen een organisatie is het management: waar geven leidinggevenden wel en niet aandacht aan? Is die alleen op output gericht, of ook op mensen en omgangsvormen? Een van de belangrijkste zaken om te beseffen, is dat verwarring over deze waarden een onlosmakelijk onderdeel is van het proces. Leidinggevenden moeten zich daarom kwetsbaar durven opstellen om het gesprek een kans te geven.

De noodzaak van cultuurverandering wordt onderstreept in een panelgesprek tussen Janke Dekker (bestuursvoorzitter van Mores.Online), Michiel Nannen (zakelijk directeur Toneelgroep Oostpool), Caspar Nieuwenhuis (directeur HKU) en Esther Ymkje van Steenis (lid van het Ensemble Nieuwe Theaterwerkers). Volgens Van Steenis en Nieuwenhuis bestaan er nog altijd grote drempels voor melders van grensoverschrijdend gedrag, vanuit de verwachting dat er ‘toch niets mee wordt gedaan’. Dekker: ‘De angst om uitgesloten te worden is heel dominant, dus dat is wat we vooral moeten tackelen.’ Volgens Nannen begint dat bij de leidinggevenden in de sector, die volgens hem veel meer moeten worden aangenomen op basis van hun sociale vaardigheden en een vermogen tot gelijkwaardig werken, in plaats van alleen maar op hun artistieke of zakelijke vaardigheden. Als Nieuwenhuis noemt dat stagiaires en beginnende acteurs extra steun en bescherming nodig hebben omdat ze extra kwetsbaar zijn, merkt Dekker fijntjes op dat de eerste stap is om een ‘stageplek weer echt een stageplek te laten zijn, in plaats van een gratis vervanging van een betaalde kracht’, een opmerking die in de zaal op veel bijval kan rekenen.

In een volgend panelgesprek spreken Viktorien van Hulst (directeur Fonds Podiumkunsten), Touria Meliani (cultuurwethouder van Amsterdam), Ernestine Comvalius en Sjoerd Feitsma (directeur van Platform ACCT) over mogelijke beleidsoplossingen. Volgens Meliani bleek uit verschillende bijeenkomsten die zij in Pakhuis De Zwijger organiseerde dat veel organisaties behoefte hebben aan meer voorlichting over het te voeren beleid. Het besef dat grensoverschrijdend gedrag meer over machtsmisbruik gaat dan alleen over verkrachting en aanranding, begint nu pas echt door te sijpelen. Van Hulst beaamt die noodzaak, maar vraagt zich ook af of op den duur eisen op het gebied van sociale veiligheid niet aan subsidievoorwaarden moeten worden gekoppeld, zoals nu al in Vlaanderen gebeurt. Zij ziet dat er eerst meer voorlichting moet zijn, maar acht subsidiekorting als pressiemiddel op de duur als onvermijdelijk. Het levert een interessante discussie tussen Meliani en Van Hulst op. De wethouder wijst er op dat er nu al gevraagd wordt om sociale-veiligheidsbeleid te formuleren, terwijl Van Hulst zich afvraagt of dat wel genoeg is omdat ‘papier geduldig is’ en het geen garantie biedt dat de situatie op de werkvloer ook daadwerkelijk verbetert.

Comvalius merkt nog op dat het ook belangrijk is dat binnen de selectie van vertrouwenspersonen aan diversiteit en inclusie wordt gedacht. Tevens acht ze het belangrijk dat het thema van sociale veiligheid al op opleidingen in het curriculum wordt opgenomen, om de professionals van de toekomst de tools te geven om voor een veilige werksfeer te zorgen. Feitsma noemt dat er ook moet worden nagedacht over de relatieve kwetsbaarheid van zzp’ers in een organisatie: 60 to 70 procent van de cultuurprofessionals is freelancer en is daarmee zeer afhankelijk van de opdrachtgevers.

Na de pauze vallen we uiteen in verschillende deelsessies. De bijeenkomst over beleid, met Alie Kuiper, Leo ten Brink (juridisch adviseur en oud-directeur van de Landelijke Vereniging voor Vertrouwenspersonen) en Ettie Jaspers (HR-manager van de UvA), wordt nergens echt interessant. Vooral Jaspers, toch verbonden aan een organisatie die de afgelopen tijd enkele keren negatief in het nieuws is geweest op dit vlak, komt niet verder dan het opdreunen van een reeks maatregelen die de afgelopen tijd zijn genomen, zonder ook maar enigszins te reflecteren op welke cultuuromslag de UvA daarbij voor ogen heeft. Het stijgende aantal meldingen van grensoverschrijdend gedrag aan de Uva duidt ze louter als positief omdat dat bewijst ‘dat de drempel minder hoog is’ – dat kan zo zijn, maar het zou toch minstens ook de noodzaak van een cultuuromslag nog extra moeten bevestigen. Zelfs desgevraagd weet Japsers niet zinvol te reflecteren op de normen en waarden die de UvA als kern hanteert binnen het gesprek over sociale veiligheid, en hoe die eventueel botsen met een prestatiegerichte bedrijfscultuur.

Kuiper legt uit hoe het beleidskader Veilig De Vloer Op tot stand is gekomen, en lokaliseert de risico’s in de organisatiestructuur van instellingen, de sociale omstandigheden op de werkvloer en de omstandigheden die uniek zijn voor de cultuursector (zoals naakt- of seksscènes). Volgens haar moet er eerst een degelijk beleidskader worden ontwikkeld voor een organisatie lukraak oplossingen gaat introduceren (als voorbeeld noemt ze anti-pestprogramma’s op scholen die een averechts effect hebben omdat ze door pesters als handleiding worden gebruikt).

Ten Brink doet een aantal aanbevelingen die in deze beperkte context wat dubieus overkomen. Zo zegt hij dat hij denkt dat een klacht indienen bij veel gevallen van grensoverschrijdend gedrag geen goed idee is, maar legt hij niet uit waarom (en wat de oplossing daarvoor dan zou moeten zijn). Hij ziet eerder heil in het beleggen van een gesprek tussen slachtoffer en dader, maar opnieuw legt hij niet uit onder welke voorwaarden een dergelijk gesprek dan zou moeten plaatsvinden.

In de tweede deelsessie die ik bijwoon gaat het over cultuurverandering op de kunstvakopleidingen, een gesprek dat wordt geleid door Caspar Nieuwenhuis met ondersteuning van Maritska Witte (directeur Academie voor Theater & Dans van ArtEZ) vanuit het publiek.  Nieuwenhuis begint met het hete hangijzer dat de rest van de middag een beetje buiten het zicht is gebleven ten faveure van oplossingen: wat moet er nu eigenlijk in de cultuur veranderen om grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik tegen te gaan? De HKU-directeur vertelt dat de kunstvakopleidingen geleidelijk aan wegbewegen bij het centraal stellen van ‘excellentie’ als kernwaarde, omdat dat zich richt op individuele ontwikkeling in een bepaalde hiërarchie. Bovendien wordt ‘excellentie’ in een homogene groep op een manier ingevuld die het kunstvakonderwijs onveilig maakt voor studenten die niet binnen de norm vallen. Onderzoek wijst uit dat de kans op grensoverschrijdend gedrag kleiner wordt naarmate de organisatie een diversere samenstelling kent, omdat dan verschillende geluiden kunnen worden gehoord en de focus op een eenzijdig idee van excellentie minder wordt. Volgens Nieuwenhuis maken de scholen op dit moment een transitie door van ‘de ene modus naar de andere modus’, richting een aanpak die op ‘lichtingen’ gericht is in plaats van op individuen. Dat brengt met zich mee dat curricula minder op ‘lessen’ worden ingericht en meer op projecten waarin studenten door een groep docenten worden begeleid.

Omdat dit een sessie met een beperkte groep is ontstaat er vervolgens een gesprek met het publiek waarin allerlei pertinente vragen de revue passeren, over een focus op diversiteit en inclusie, het betrekken van studenten bij het ontwikkelen van nieuw beleid, over hoe er ook een veilige werksfeer voor docenten kan blijven bestaan, en over hoe studenten weerbaar worden gemaakt om zich actief voor een veilige werksfeer in te kunnen zetten. Hoewel er te weinig tijd is om al deze vragen goed door te spreken, merkte ik daar plotseling waarom de rest van de dag toch wat onbevredigend voelde: het onderwerp sociale veiligheid leent zich uiteindelijk slecht voor beleidshandvatten en top-downgesprekken als daar niet een sectorbreed gesprek over normen en waarden aan vooraf is gegaan. In al de netelige kwesties die nu in één klein zaaltje op het eind van de dag worden aangesneden, zit voor de sector de echte uitdaging: de daadwerkelijke doorgronding en deconstructie van een diepgewortelde problematiek, in plaats van op zijn Nederlands de vlucht naar voren in praktische oplossingen te nemen.

Foto: Staatssecretaris Gunay Uslu neemt het beleidskader in ontvangst van Ernestine Comvalius,bestuurslid van de NAPK. Foto: Boy Hazes