Op zes januari 2015 stuurde de minister voor cultuur, Jet Bussemaker, een brief aan de Raad voor Cultuur. In deze brief vroeg zij de Raad om advies over de toekomst van het cultuurbeleid en de basisinfrastructuur 2017-2020.

De brief bestond uit twee delen. In het eerste deel vroeg zij de Raad te adviseren over een agenda voor het cultuurbeleid. Het gaat in dit deel om ontwikkelingen die op de langere termijn de vraag naar en het aanbod van cultuur beïnvloeden. In het tweede deel stelde ze de Raad, met het oog op de financiering van cultuur in de periode 2017-2020, een aantal specifieke vragen over (groepen) instellingen.

Volgens Bussemaker heeft de cultuursector laten zien dat ze onafhankelijk, veerkrachtig en innovatief is en steeds meer onderling samenwerkt. ‘Mijn cultuurbeleid is er vooral op gericht om dáár meer ruimte voor te geven. In de periode 2017-2020 wil ik instellingen meer mogelijkheden bieden om te werken aan een eigen profiel, om te innoveren en om nieuwe samenwerkingen aan te gaan. Ik wil instellingen de kans geven om zich, als dit nodig is, opnieuw uit te vinden, om ook in de toekomst relevant te blijven. Ik denk daarbij aan de mogelijkheid voor instellingen om zich te profileren op specifieke taken, om zich van andere producenten en makers te onderscheiden en om nieuwe samenwerkingsverbanden aan te gaan, binnen en buiten de cultuursector. Die ruimte wil ik geven aan instellingen in de basisinfrastructuur en aan instellingen die worden gefinancierd door de cultuurfondsen. Die ruimte is van belang: het speelveld verandert in hoog tempo. Door veranderende publieksvoorkeuren, veranderingen in de demografie, digitalisering, informalisering en ontwikkelingen in de cultuursector zelf. Over dat nieuwe speelveld stel ik de Raad voor Cultuur hieronder een aantal vragen.’

De vragen hebben betrekking op de vergrijzing van de bevolking, de groei van de multiculturele samenleving en de versnelling als gevolg van het internet. ‘Wat hebben instellingen nodig om bij de hierboven geschetste ontwikkelingen aan te sluiten?’ Ook vraagt zij de Raad in te gaan op het begrip spreiding in het licht van de ontwikkeling van een eigen profiel van steden en regio’s.

Het is de minister ook opgevallen dat het oordeel van experts en deskundigen onderhevig is aan erosie. ‘De samenleving is de afgelopen decennia sterk geïndividualiseerd. Traditionele kaders verdwijnen en veel belangrijke levensbeslissingen worden door individuen als vrije keuze beleefd. Individualisering gaat hand in hand met horizontalisering, waarin hiërarchische verhoudingen verzwakken en gezag steeds minder vanzelfsprekend wordt. Spelregels en verhoudingen veranderen. Het gezag van de traditionele “expert” of “cultuurkenner” neemt af; tegelijk heeft het publiek behoefte aan deskundigen als gids in het aanbod. Vanuit de overtuiging dat de regering geen oordelaar moet zijn over kunst heeft de overheid een systematiek ontwikkeld waarbij de artistieke beoordeling van de kunsten in handen ligt van experts bij de fondsen en de Raad voor Cultuur. Mijn vraag aan de Raad is: Wat is de opvatting van de Raad over hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot de wijze waarop de huidige besluitvorming over cultuursubsidies is ingericht?’ Hierover zal zij ook de Akademie van Kunsten vragen na te denken.

De minister herhaalt dat ze geen grote veranderingen wil aanbrengen in het huidige stelsel, en dat het financiële kader geen verruiming toelaat. Wel wil ze instellingen verplichten hun artistieke prestaties nauwkeuriger te gaan bijhouden. ‘Daarbij gaat het bijvoorbeeld om publiekswaardering, talentontwikkeling, internationaal belang of andere zaken waarmee een instelling zich profileert.’

Op het terrein van talentontwikkeling schrijft de minister dat het voor de komende periode van belang is talentontwikkeling goed te beleggen, gezien het risico van versnippering en het risico van tijdelijke oplossingen. Ze vraagt de Raad te kijken naar de rol die instellingen in de basisinfrastructuur en fondsen voor de periode 2017-2020 hierin kunnen spelen. En hoe de Raad de rolverdeling ziet tussen de verschillende overheden op dit gebied.

De brief van de minister is op 15 januari in eerste termijn besproken in de Tweede Kamer. Aanstaande woensdag vindt vervolgoverleg in plaats, als daar moties worden ingediend,zullen deze meteen in stemming worden gebracht om de Raad voor Cultuur niet op te houden. De m inister heeft De Raad verzocht zijn advies voor 1 april 2015 uit te brengen.