Het is moeilijk weerstand bieden aan de gulle lach van Evelien, het innemende personage dat Patsy Kroonenberg vertolkt in Het slaapverwekkende bestaan van Evelien – een monoloog die zijn naam bepaald geen eer aandoet: slaapverwekkend is dit ontroerende inkijkje in het leven van een rouwende vrouw geenszins. (meer…)
‘Wat maakt een biografische musical goed?’ vroeg theatercriticus Hein Janssen in de Volkskrant naar aanleiding van Malle Babbe, de nieuwe voorstelling over en met de muziek van Rob de Nijs. Het antwoord vindt hij in een aantal vaste ingrediënten van dit subgenre. Een interessantere vraag is: wat is de artistieke noodzaak van een biografische musical? Want boeiende biografische musicals bestaan, maar jukeboxmusicals zijn het meestal niet.
Het lijkt een slimme formule: neem een bekende figuur die muziek heeft voortgebracht en schrijf er een musical omheen. Voilà: je hebt wat in oneerbiedig jargon een ‘biografische jukeboxmusical’ wordt genoemd. Dit is het soort biografische musical waarover Janssens artikel voornamelijk gaat, al benoemt hij dat niet. Voordeel van zo’n biografische jukeboxmusical is dat er bij voorbaat een publiek is dat bekend is met de persoon om wie het draait en/of diens muziek. Uit dat laatste volgt dat biografische jukeboxmusicals zelden gaan over dansers, schilders of politici. Het onderwerp blijft hoofdzakelijk beperkt tot muziekartiesten: André Hazes, Liesbeth List, Tina Turner, Rob de Nijs.

Tina – foto Manuel Harlan
De keuze voor zo’n artiest geeft meteen richting aan de plot en de plek van de muziek daarin. Om zoveel mogelijk hoogtepunten uit het leven van de geportretteerde voorbij te laten komen, bedienen biografische jukeboxmusicals zich graag van magisch realisme. Er wordt door de vierde wand gebroken en door de tijd gereisd – vaak samen met een persoon die dichtbij de hoofdfiguur staat, of door de hoofdpersoon zelf, die terugkeert als geest of terugblikt aan het einde van diens leven. Omdat deze verhalen doorgaans focussen op carrière, oeuvreopbouw en de weg naar roem en succes, ligt gelijksoortigheid binnen het subgenre altijd op de loer.
In het verhaal moeten de nummers, vaak pop- of kleinkunstliedjes, een zinnige plek krijgen die ook in de theatrale context werkt. Musicalmaker Michael John LaChiusa (o.a. The Wild Party), aangehaald in The Oxford Handbook of the British Musical, ziet de nodige beren op de weg: volgens hem komen bestaande nummers nooit organisch uit een nieuw geschreven verhaal voort, helpen ze de handeling niet tot nauwelijks verder en bieden ze geen inzicht in de personages. Ze zijn immers ook niet voor dergelijke doeleinden geschreven. Zoals Janssen in zijn artikel noemt, moet het repertoire dus op creatieve wijze opnieuw worden uitgevonden. Soms lukt dat verrassend goed, soms blijven nummers voelen alsof ze er met de haren zijn bijgesleept.

Hij gelooft in mij – foto Joris van Bennekom
Of het publiek dat erg vindt? Het theaterpersonage Rob de Nijs zegt het in Malle Babbe zelf: ‘De mensen komen hier om mijn liedjes te horen’. Daarmee benoemt hij misschien wel de belangrijkste bestaansreden voor biografische jukeboxmusicals: hun potentie voor commercieel succes. De Hazes-musical Hij gelooft in mij was na de première in 2012 ruim twee jaar te zien en keerde in 2022 zelfs opnieuw terug. Voor Malle Babbe waren drie maanden voor de première al 100.000 kaarten verkocht; extra voorstellingen voor volgend seizoen zijn al aangekondigd.
Maar is er ook een artistieke noodzaak voor biografische jukeboxmusicals? Zijn ze ooit artistiek gemotiveerd vóórdat ze dat commercieel zijn?
Het gevaar van de biografische jukeboxmusical is dat hij een kijker die de geportretteerde niet kent inhoudelijk weinig biedt. Musicals als Tina, De Tina Turner Musical of Malle Babbe benaderen een hagiografie. Dat Rob de Nijs vele affaires had en zijn vrouw ontzettend veel van hem houdt (en hij alleen van haar, zingt ze in haar grote solo), is vooral leuk om te weten als je De Nijs-fan bent, en je je bovendien met de aankoop van een kaartje verzekert van de mogelijkheid om mee te dansen op zijn grote hits. Dit laatste kan overigens ook bij een jukeboxmusical zonder biografische elementen: denk bijvoorbeeld aan Mamma Mia!, de musical met de hits van ABBA die in twintig jaar tijd vier keer in Nederland te zien is geweest, of Doe Maar! van eigen bodem – geslaagde musicals, juist omdat ze niet het levensverhaal van de artiesten vertellen en dus niet vastzitten aan een bepaald plot.
Zoals de beste jukeboxmusicals opvallend vaak niét biografisch zijn, zijn de interessantste biografische musicals geen jukeboxmusicals, maar voorstellingen met oorspronkelijke muziek die de persoon waarover ze gaan ontstijgen. Bijvoorbeeld de moderne klassieker Hamilton met zijn combinatie van musicalidioom en rap. Die musical draait niet alleen om het bewogen leven van een politicus, maar ook om het ontstaan van de Verenigde Staten van Amerika. En Funny Girl, dat het levensverhaal van de Joodse Fanny Brice volgt, gaat verder dan alleen haar succes als showgirl. De musical vertelt over haar worsteling met liefde en persoonlijke identiteit, en hoe ze alle verwachtingen weet te overtreffen ondanks haar gevecht om als vrouw geaccepteerd te worden in een wereld die schoonheid boven alles stelt. Dichter bij huis schetst De mol en de paradijsvogel niet alleen een beeld van de artiest Albert Mol, maar ook van homoseksuele en nationale identiteit in Nederland in verschillende decennia. De muziek van Jan Groenteman zit vol slimme verwijzingen naar musical- en kleinkunstrepertoire zonder aan eigenheid in te boeten.

De mol en de paradijsvogel van Opus One – foto Liza Kollau
Commercie is een legitiem uitgangspunt. Inspelen op de behoeften van een groot publiek is een belangrijk onderdeel van het succes van musicals in Nederland. Maar juist die commerciële focus legt ook de kwetsbaarheden van het genre bloot: de afhankelijkheid van bestaande hits en de neiging tot voorspelbare verhalen.
Het benutten van een bekende naam en bijbehorend repertoire blijft echter aantrekkelijk zolang een duurzame infrastructuur voor artistieke vernieuwing ontbreekt. Niet alleen vraagt nieuw repertoire om actieve publiekswerving, daar het niet kan leunen op het (deels) bestaande publiek dat een biografische jukeboxmusical met zich meebrengt. Ook vraagt het om ontwikkeling en verdieping van makerschap. Musical is een specialistisch genre met eigen wetten en regels waarover geleerd kan worden om er vervolgens weer naar believen van af te wijken. Dat vereist ambacht. Maar wie investeert daarin? Die vraag is uiteindelijk nog veel belangrijker dan de vraag wat een musical, biografisch of niet, goed maakt. Ontwikkelinstellingen of schrijfopleidingen die zich toeleggen op het genre zijn er niet (meer). De kunst van het musicalschrijven wordt niet of nauwelijks aangeleerd of doorgegeven. Zeker voor individuele makers die geen performer zijn en zich in het musicalmakerschap willen bekwamen staat geen enkele richting aangegeven.
Ons enthousiasme gaat uit naar collectieven die ondanks alle beproevingen een eigen pad zoeken en vinden, zoals collectief AQUEERIUS. Zij brengen dit voorjaar een biografische new-barok-wave-musical over Julie d’Aubigny, een biseksuele zwaardvechter en operazangeres uit het Frankrijk van de jaren 1680. Wij kunnen niet wachten.
Eline de Jong voltooide de opleiding Muziektheater aan de Fontys Hogeschool voor de Kunsten en speelde in verschillende musicalproducties. Momenteel promoveert ze aan de Universiteit Antwerpen op een onderzoek over solidariteit binnen maatschappelijke organisaties. Daarnaast is ze werkzaam in het theater als dramaturg en sensitiviteitscoach. Sanne Thierens promoveerde op de musicals van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink en is auteur van Mjoeziekul – Hoe Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink de Nederlandse musical vormgaven (Nijgh & Van Ditmar, 2021). Ze studeerde Musicologie, Theater- en Mediawetenschappen en piano aan University College Roosevelt in Middelburg en behaalde een Master in Musicologie aan King’s College in Londen. Sanne is tevens oprichter van De Musicaldatabase. Foto boven: Set Vexy – Malle Babbe